This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
H8 2kgt nova
Geluid
Slide 1 - Slide
Geluid ontstaat als een geluidsbron trillingen veroorzaakt. Wat is geen geluidsbron?
A
de stembanden
B
een luidspreker
C
een motor
D
het trommelvlies
Slide 2 - Quiz
In de ruimte tussen de sterren kun je geen geluid horen. Hoe komt dat?
A
Er is daar geen geluidsbron.
B
Er is daar geen ontvanger.
C
Er is daar geen tussenstof.
D
Er is daar geen zwaartekracht.
Slide 3 - Quiz
De snelheid van geluid verschilt van stof tot stof. De geluidssnelheid in lucht is ongeveer:
A
340 kilometer per uur.
B
340 meter per seconde.
C
1500 kilometer per uur.
D
1500 meter per seconde
Slide 4 - Quiz
Welke twee uitspraken over geluid zijn waar?
A
Een geluidsbron bevat zintuigcellen.
B
Geluid kan zich alleen door lucht verplaatsen.
C
Het trommelvlies geeft geluidstrillingen door.
Slide 5 - Quiz
Van welke 3 dingen hangt het af, hoe hoog de toon van een snaar wordt?
Slide 6 - Open question
Elke stemvork heeft een eigen frequentie. Welke twee dingen weet je over de toon van een stemvork, als je de frequentie weet? • A de geluidssterkte van de toon • B het aantal trillingen per seconde • C hoelang de toon blijft klinken • D de hoogte van de toon
Slide 7 - Open question
Een stemvork heeft een frequentie van 400 Hz. Hoe vaak trilt dan elk been van de stemvork ?
Slide 8 - Open question
Wat doet een oscilloscoop?
A
A geluid opnemen
B
B geluidssterkte meten
C
toonhoogtes vergelijken
D
trillingen zichtbaar maken
Slide 9 - Quiz
Oudere mensen krijgen vaak hoorproblemen. Dat komt vooral doordat:
A
hoge tonen harder gaan klinken.
B
lage tonen zachter gaan klinken.
C
zij hoge tonen minder goed horen.
D
zij lage tonen minder goed horen.
Slide 10 - Quiz
Aan geluidsgolven, op het scherm van een oscilloscoop, kun je zien wat de geluidssterkte is. Een harde toon:
A
heeft een grotere amplitude dan een zachte toon.
B
heeft een kleinere amplitude dan een zachte toon.
C
trilt minder vaak per seconde dan een zachte toon.
D
trilt vaker per seconde dan een zachte toon.
Slide 11 - Quiz
De geluidssterkte wordt meestal aangegeven in dB(A). De A geeft aan dat rekening is gehouden met:
A
de geluidsdrempel.
B
het menselijk gehoor.
C
het volume van lage tonen.
D
het volume van hoge tonen.
Slide 12 - Quiz
Beneden de gehoordrempel:
A
hoor je geen geluid.
B
begin je net geluid te horen.
C
hoor je wel geluid en doet het zeer.
D
hoor je wel geluid, maar doet het niet zeer.
Slide 13 - Quiz
Tegen geluidshinder van het verkeer kunnen verschillende maatregelen worden genomen. Een voorbeeld van een maatregel bij de bron is:
A
een geluidswal plaatsen.
B
geluidsarm asfalt gebruiken.
C
geluidsisolatie in woningen plaatsen.
D
grote bedrijfsgebouwen langs de weg plaatsen.
Slide 14 - Quiz
Wat betekent het symbool dB? Wat geeft het aan over een geluid?
Slide 15 - Open question
Te hard geluid is slecht voor je. Vanaf welke geluidssterkte loop je het risico op blijvende gehoorschade?
A
70 dB(A)
B
80 dB(A)
C
140 dB(A)
D
160 dB(A)
Slide 16 - Quiz
Een gitaarsnaar voert in een 3 seconde 6000 trillingen uit. Bereken de frequentie.
Slide 17 - Open question
Een andere gitaarsnaar voert in 1 minuut 12000 trillingen uit. Bereken de frequentie.
Slide 18 - Open question
Uit twee luidsprekers P en Q komen verschillende tonen. Het oscilloscoopbeeld van beide tonen zie je in afbeelding 1.
a Welke toon is het hoogst? Leg je antwoord uit.
Slide 19 - Open question
Uit twee luidsprekers P en Q komen verschillende tonen. Het oscilloscoopbeeld van beide tonen zie je in de afbeelding op de vorige slide
1.Welke toon is het zachtst? Leg je antwoord uit.
Slide 20 - Open question
Kijk nog een keer naar de afbeelding.
Welke toon is het hoogst? Leg je antwoord uit.
Slide 21 - Open question
De oscilloscoop is zo afgesteld dat je het aantal trillingen in 0,01 s te zien krijgt. Bereken de frequentie van trilling P. Schrijf de hele berekening op.
Slide 22 - Open question
De oscilloscoop is zo afgesteld dat je het aantal trillingen in 0,01 s te zien krijgt. Bereken de frequentie van trilling Q. Schrijf de hele berekening op.
Slide 23 - Open question
Welke van de zes tonen is/zijn het hoogst? Leg je antwoord uit.
Slide 24 - Open question
In afbeelding 2 zie je zes verschillende oscilloscoopbeelden van tonen. Vergelijk de tonen uit afbeelding B en C met elkaar. Wat weet je nu over de toonhoogte en de geluidssterkte van de beide tonen? Leg je antwoord uit.
Slide 25 - Open question
Je hebt oordopjes van uitstekende kwaliteit in je oren. Je slaat een stemvork aan. Je hoort de toon van de stemvork niet. Als je het handvat van de stemvork op je hoofd zet, hoor je de toon heel duidelijk. Hoe kan dit? Leg je antwoord uit.
Slide 26 - Open question
Er wordt een nieuwe snelweg aangelegd. Deze komt vlak langs een woonwijk. De bewoners zijn bang voor geluidsoverlast. De overheid belooft echter dat er alles aan wordt gedaan om de geluidsoverlast te verminderen.
a Noem een maatregel die aan de bron kan worden genomen.
Slide 27 - Open question
Er wordt een nieuwe snelweg aangelegd. Deze komt vlak langs een woonwijk. De bewoners zijn bang voor geluidsoverlast. De overheid belooft echter dat er alles aan wordt gedaan om de geluidsoverlast te verminderen. b Noem een maatregel die tussen de bron en de ontvanger kan worden genomen.
Slide 28 - Open question
c Noem een maatregel die bij de ontvanger kan worden genomen.
Slide 29 - Open question
Geleerden hebben ontdekt dat dolfijnen diep in de zee geluid maken en zo met elkaar ‘praten’. a Door welke tussenstof verplaatst het geluid van de dolfijnen zich? b In het dolfinarium roepen trainers de dolfijnen soms met behulp van een fluitje. Door welke tussenstoffen verplaatst het geluid zich dan?
Slide 30 - Open question
In afbeelding 3 zijn een viool en een contrabas getekend. Leg uit met welk van deze muziekinstrumenten je de laagste tonen kunt maken.
Slide 31 - Open question
In afbeelding 4 is het inwendige van het oor getekend. a In welke richting beweegt het trommelvlies als de luchtdruk aan de buitenkant van het oor hoger wordt?
Slide 32 - Open question
Het spraakgebied van de mens ligt in het gebied tussen 100 en 1000 Hz. In afbeelding 5 zie je het audiogram van Hans. 2p b Kan Hans in een gesprek zijn gesprekspartner goed verstaan of heeft hij een probleem? Leg je antwoord uit.
Slide 33 - Open question
Langs snelwegen worden soms dikke aarden wallen aangelegd. Daar is behoorlijk veel ruimte voor nodig.
a Op welke manier bestrijdt de geluidswal de geluidsoverlast voor omwonenden?
b. Een geluidsscherm werkt anders.Wat is het verschil met een geluidsscherm?