Thema 1, week 1 Les 4 woordsoortenmix

1 / 33
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 5,6

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

lesdoel
Ik kan lidwoorden, zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden benoemen in een zin.

Slide 4 - Slide

Lidwoorden
  1. De
  2. Het
  3. Een

De vader en het kind zitten in een vliegtuig.



Slide 5 - Slide

Het lidwoord
Het lidwoord hoort bij een zelfstandig naamwoord. Het staat voor een zelfstandig naamwoord. 

Er zijn 3 lidwoorden:
  1. de auto
  2. het huis
  3. een tomaat

Slide 6 - Slide

Wat is het lidwoord?
Een man loopt op straat.
A
Een
B
man
C
loopt
D
straat

Slide 7 - Quiz

Wat is het lidwoord?
Daar is het meisje.
A
Daar
B
is
C
het
D
meisje

Slide 8 - Quiz

Wat is het lidwoord?
Wat doet de jongen gek.
A
doet
B
de
C
jongen
D
gek

Slide 9 - Quiz

Noem de drie lidwoorden.

Slide 10 - Open question

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

Daar is .... meisje.
A
de
B
het

Slide 11 - Quiz

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

Hoor jij .... hond blaffen.
A
de
B
het

Slide 12 - Quiz

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

Dat is .... hondje van de buren.
A
de
B
het

Slide 13 - Quiz

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

.... artiest
A
de
B
het
C
geen lidwoord

Slide 14 - Quiz

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

.... drankje
A
de
B
het
C
geen lidwoord

Slide 15 - Quiz

Zelfstandig naamwoord

Slide 16 - Slide

Het zelfstandig naamwoord
Voor een zelfstandig naamwoord kun je (bijna) altijd een lidwoord (de, het, een) zetten.

Voorbeelden:
de tafel, de auto, het meisje, een hond
maar ook
vrede, blijdschap, geluk, Nadia, Emir

Slide 17 - Slide

Bedenk een zelfstandig naamwoord

Slide 18 - Open question

Dylan heeft prachtige krullen.

Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
krullen
B
prachtige
C
Dylan
D
heeft

Slide 19 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Daar is het meisje.
A
Daar
B
is
C
het
D
meisje

Slide 20 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Daar is Marijke.
A
Daar
B
is
C
Marijke

Slide 21 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Er zwemt een vis.
A
zwemt
B
vis
C
Er
D
een

Slide 22 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Ik zit op een kruk.
A
zit
B
op
C
een
D
kruk

Slide 23 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Wij wonen in Hilversum?
A
wij
B
wonen
C
in
D
Hilversum

Slide 24 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Ik ben over een sloot gesprongen?
A
over
B
sloot
C
ben
D
gesprongen

Slide 25 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord

* Zegt iets over een zelfstandig naamwoord

* Staat vóór een zelfstandig naamwoord

Slide 26 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over het zelfstandig naamwoord.

De moeder is lief - De lieve moeder
De kat is wit - De witte kat
De tafel is rond - De ronde tafel
Het meisje is klein - Het kleine meisje

Slide 27 - Slide

Zayd is een knappe jongen.

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
Zayd
B
knappe
C
jongen
D
is

Slide 28 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Daar is het leuke meisje.
A
Daar
B
het
C
leuke
D
meisje

Slide 29 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Ik ben over een diepe sloot gesprongen?
A
over
B
diepe
C
sloot
D
gesprongen

Slide 30 - Quiz

bedenk een
bijvoeglijk naamwoord
bij het woord FIETS.

Slide 31 - Open question

De
mooie
bloemen
lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord

Slide 32 - Drag question

aan het werk
Thema 1, week 1
Les 4

Klaar: plussen

Slide 33 - Slide