09. Thema 1, week 3 Toets

• Taal
• Basisschool
• Groep 7

Taaltoets  Thema 1, week 3 - Toets

Week 1 - wereldkwesties

Welk woord hoort erbij?

1. de maatschappij
2. de emigratie
3. de nationaliteit

1. 
2. 
3. 

Wat past er onder de vlek?

1. asielzoekers
2. verblijfsvergunningen
3. nationaliteiten

Week 2 - omgang en maatschappij

1. Kjelt gedraagt zich niet netjes.
2. Florien gebruikt een rekenmachine.
3. Jeffrey speelt al jaren gitaar.

Wat betekent dit woord?

1. Zeggen wat iemand goed heeft gedaan.
2. Iemand waarderen en goed behandelen.
3. Er voor iemand zijn en diegene willen helpen.
4. 'Jij' tegen iemand zeggen in plaats van 'u'.

1. 
2. 
3. 

Week 3 - uitdrukkingen over het menselijk lichaam

Welke uitdrukking hoort erbij?

1. aan iemands lippen hangen
2. op de kop tikken
3. je tanden in iets zetten
4. op grote voet leven

Welke uitdrukking hoort op de lege plek?

1. tikt iets op de kop
2. leeft op grote voet
3. lacht in zijn vuistje
4. hangt aan iemands lippen

1. 
2. 
3. 

De knappe man zit op een een oude stoel.

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

.... artiest

1. de
2. het
3. geen lidwoord

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

.... drankje

1. de
2. het
3. geen lidwoord

Dylan heeft prachtige krullen.

Wat is het zelfstandig naamwoord?

1. krullen
2. prachtige
3. Dylan
4. heeft

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Ik ben over een sloot gesprongen?

1. over
2. sloot
3. ben
4. gesprongen

Zayd is een knappe jongen.

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

1. Zayd
2. knappe
3. jongen
4. is

Wat is de onderstreepte woordsoort?

1. zelfstandig naamwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. werkwoord
4. voorzetsel

Wat is het voorzetsel?
Ik zit onder de tafel?

1. zit
2. onder
3. de
4. tafel

Wat is het voorzetsel?
Ik ben over een sloot gesprongen.

1. ben
2. over
3. sloot
4. gesprongen

Wat is het werkwoord in de zin?

De sleutel ligt op de tafel.

werkwoord: drinken

1. loei
2. loeit
3. loeien

De slager slacht een koe.

1. ik-vorm
2. hij-vorm
3. wij-vorm

De klassen worden gehalveerd.

1. ik-vorm
2. hij-vorm
3. wij-vorm

Wat is in deze zin de persoonsvorm?

Jonas wil een appel eten.

1. Jonas
2. wil
3. appel
4. eten

Het gezegde 

Het gezegde bestaat dus uit alle werkwoorden in de zin,

dus ook de persoonsvorm.

Ik heb lekker gegeten met mijn moeder.

Wat is het gezegde?

1. Alle werkwoorden in de zin, ook de persoonsvorm
2. Alle zelfstandig naamwoorden in de zin
3. Alle lidwoorden in de zin
4. Alle woorden in de zin

Wat is het gezegde?

Wat is het gezegde?

Wat is het gezegde?

Pap zegt dat ik mijn fiets voor het eten binnen moet zetten.

1. Directe rede
2. Indirecte rede

De juf zegt: "Pak de boeken op de tafel."

1. Directe rede
2. Indirecte rede

TAAL  Thema 1, week 3, Toets

Zet 'm op

Je kan het!