A - Ik ga naar de bank om geld te halen. B - Ik ga lekker op een bank zitten. C - Ik lig op de bank als ik moe ben.
1
A
A - goed
B - fout
C - goed
B
A - goed
B - goed
C - goed
C
A - fout
B - goed
C - goed
D
A - goed
B - goed
C - fout
1 / 26
next
Slide 1: Quiz
This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
A - Ik ga naar de bank om geld te halen. B - Ik ga lekker op een bank zitten. C - Ik lig op de bank als ik moe ben.
1
A
A - goed
B - fout
C - goed
B
A - goed
B - goed
C - goed
C
A - fout
B - goed
C - goed
D
A - goed
B - goed
C - fout
Slide 1 - Quiz
1
timer
1:00
Hoeveel uur lig jij in bed?
Slide 2 - Mind map
Maak een zin met: werkwoord: laten
4
Slide 3 - Open question
A - Een kilometer tomaten. B - Een kilometer lopen. C - Een kilometer is 1000 meter. D - Een kilometer is zwaar.
4
A
A - fout
B - goed
C - fout
D - fout
B
A - fout
B - goed
C - goed
D - fout
C
A - goed
B - goed
C - goed
D - fout
D
A - fout
B - goed
C - goed
D - goed
Slide 4 - Quiz
4
Wat hoort er bij laten?
laten
laaten
Slide 5 - Drag question
A- Hij laat de bal vallen. B - Jij laten het eten staan. C - Ik laat mijn fiets thuis. D - Wij laaten geen mensen binnen.
4
A
A - goed
B - goed
C - goed
D - fout
B
A - fout
B - goed
C - goed
D - goed
C
A - goed
B - fout
C - goed
D - goed
D
A - goed
B - fout
C - goed
D - fout
Slide 6 - Quiz
5
timer
1:00
Wat ligt er onder jouw bed?
Slide 7 - Mind map
Ik loop ........ mijn vriend ......... mij .......... de Eifeltoren ...........
5
Slide 8 - Open question
5
timer
1:30
Wat doe jij niet?
Slide 9 - Mind map
Ik ............ niet door mijn ........., want er liggen ............ dingen op de grond.
5
A
lig - kamer - overal
B
loop - kamer - dieren
C
loop - kamer - overal
D
loopt - kamer - overal
Slide 10 - Quiz
6
timer
1:30
Wat is de gekste plek waar jij sliep?
Slide 11 - Mind map
Maar een zin. Werkwoord: schoonmaken
6
timer
1:30
Slide 12 - Open question
A - Hij schoonmaakt mijn kamer. B - Ik maak mijn kamer schoon. C - Jij moet je kamer schoonmaken.
6
A
A - fout
B - goed
C - fout
B
A - fout
B - fout
C - goed
C
A - fout
B - goed
C - goed
D
A - goed
B - goed
C - goed
Slide 13 - Quiz
6
Welke soort hoort bij elkaar?
fruit
zoogdier
Slide 14 - Drag question
A - Hij gebruikt veel spullen bij het koken. B - Ik gooi mijn spullen in de auto. C - Wij willen veel spullen kopen. D - Er liggen veel spullen in mijn kamer.
6
A
A - Goed
B - Goed
C - Goed
D - Goed
B
A - Goed
B - Goed
C - Fout
D - Fout
C
A - Fout
B - Fout
C - Fout
D - Fout
D
A - Fout
B - Goed
C - Goed
D - Goed
Slide 15 - Quiz
A - We gaan naar de bushalte voor de bus. B - De trein vertrekt vanaf het station. C - Ik wil voor mijn vliegtuig naar het vliegveld. D - Mijn boot vaart vanuit de haven.
7
A
A - Goed
B - fout
C - fout
D - Goed
B
A - Goed
B - Goed
C - fout
D - Goed
C
A - Goed
B - Goed
C - Goed
D - Goed
D
A - fout
B - Goed
C - Goed
D - Goed
Slide 16 - Quiz
7
timer
1:30
Wat ga je doen in de vakantie?
Slide 17 - Mind map
Maak een zin met: tafel / stoel
7
Slide 18 - Open question
A - het station B - de tafel C - de steol D - de tuin
7
A
A - fout
B - Goed
C - Goed
D - Goed
B
A - Goed
B - Goed
C - fout
D - Goed
C
A - Goed
B - Goed
C - Goed
D - fout
D
A - Goed
B - fout
C - Goed
D - Goed
Slide 19 - Quiz
..... tafel en de ........ staan in de tuin ....... ....... station.
7
A
De - stoel - van - de
B
Het - stoel - van - het
C
De - stoel - van - het
D
De - stoel - bij - het
Slide 20 - Quiz
Wat kan je doen in de wc?
8
A
zitten
B
slapen
C
schoonmaken
D
wachten
Slide 21 - Quiz
A - Liggen is net zoiets als zitten. B - Slapen is net zoiets als liggen. C - Lopen is net zoiets als laten. D - Vakantie is net zoiets als verhuizen.
8
A
A - Fout
B - Goed
C - goed
D - Goed
B
A - Fout
B - Goed
C - Goed
D - Fout
C
A - Fout
B - Goed
C - Fout
D - Fout
D
A - Fout
B - Fout
C - Fout
D - Fout
Slide 22 - Quiz
Maak een zin. Werkwoord: verhuizen
8
Slide 23 - Open question
8
timer
1:30
Naar welke stad wil jij graag verhuizen?
Slide 24 - Mind map
A - Parijs is ver. B - De wc is ver. C - Ik ben ver met mijn huiswerk. D - Hoe ver is mijn huis?