Verbindingswoorden

Verbindingswoorden
lesdoel

  • Ik kan verbindingswoorden herkennen.
  • Ik kan naast korte zinnen ook langere zinnen maken door verbindingswoorden te gebruiken.
  • Ik gebruik dan ook een komma en zet deze vóór het verbindingswoord.
  • Alleen bij 'en' /'of' doe ik dat niet.


Voorbeeld:

en, omdat, terwijl, zodat, nadat, als, toen, want, maar, dus. (er zijn er nog veel meer!)

1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Verbindingswoorden
lesdoel

  • Ik kan verbindingswoorden herkennen.
  • Ik kan naast korte zinnen ook langere zinnen maken door verbindingswoorden te gebruiken.
  • Ik gebruik dan ook een komma en zet deze vóór het verbindingswoord.
  • Alleen bij 'en' /'of' doe ik dat niet.


Voorbeeld:

en, omdat, terwijl, zodat, nadat, als, toen, want, maar, dus. (er zijn er nog veel meer!)

Slide 1 - Slide

  • Verbindingswoorden:
en 
maar
omdat
want
terwijl
dus
zodat
zodra
of
als
doordat
nadat
  • verbindingswoorden zijn hetzelfde als signaalwoorden
 

Denk aan tekstverbanden
 ( begrijpend lezen ) !!!!

Slide 2 - Slide

Wat is een signaalwoord?
  • Verbindingswoord
  • Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s

Slide 3 - Slide

samenvoegen van zinnen
  • Ik kan meerdere korte zinnen samenvoegen door een verbindingswoord te gebruiken.
  • Voorbeeld: De meisjes spelen vaak samen. Ze zijn goede vriendinnen.
  • De meisjes spelen vaak samen, want zij zijn goede vriendinnen.
  • De meisjes spelen vaak samen, omdat zij goede vriendinnen zijn.
  • nog een: Ilse kan niet pinnen. Haar saldo is te laag.
  • Ilse kan niet pinnen, want haar saldo is te laag.
  • Ilse kan niet pinnen, omdat haar saldo te laag is.

Slide 4 - Slide

verbindingswoorden en kommagebruik



  • Voor welke twee verbindingswoorden komt meestal geen komma?
  • en / of
  • Bedenk een zin, waarbij het woord als aan het begin staat. Wat valt je op?
  • Er komt een komma tussen de twee persoonsvormen.

Slide 5 - Slide

Dus je schrijft een komma:

  1.  tussen twee persoonsvormen
  2.  tussen delen van opsomming
  3.  vóór verbindingswoorden     

Slide 6 - Slide

Hoe mag je signaalwoorden ook noemen?
A
verbindingswoorden
B
verwijswoorden
C
synoniemen
D
werkwoorden

Slide 7 - Quiz

Piet wil yoghurt en vla, maar dat mag niet.

Hoeveel verbindingswoorden?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 8 - Quiz

Wat denk jij dat verbindingswoorden doen?
A
Ze verbinden alléén alinea's met elkaar
B
Ze verbinden woorden, woordgroepen, zinnen én alinea's met elkaar
C
Ze verbinden teksten met elkaar
D
Ze verwijzen terug naar iets wat eerder genoemd is in een zin

Slide 9 - Quiz

Wat zijn verbindingswoorden?
meerdere antwoorden mogelijk
A
zeker
B
want / toen
C
maar / en
D
maar / toen

Slide 10 - Quiz

Tussen welke twee woorden staat een komma?

Omdat ik te laat was, moest ik een briefje halen.
A
verbindingswoorden
B
persoonsvormen

Slide 11 - Quiz

Wanneer gebruik je GEEN komma?
A
Tussen twee persoonsvormen
B
Voor 'en' in een opsomming
C
Na een naam of uitroep aan het begin van een zin
D
Voor verbindingswoorden

Slide 12 - Quiz

Is de stelling waar?

En, terwijl, omdat, zodat, nadat, als, toen, want, maar, of, dus
zijn verbindingswoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste verbindingswoorden:
A
en, maar, want, omdat, tenzij, terwijl,
B
niet, eens, waarom, welke
C
leuk, zout, kopje, mier, aandacht, enorm
D
wel, waar, wie, hoe, wat

Slide 14 - Quiz

Toen ik gisteren de krant las, ging het alleen maar over corona, omdat veel mensen daar over willen lezen. Wat zijn de verbindingswoorden?
A
toen, ging
B
omdat, toen
C
ging, omdat
D
omdat, toen, ging

Slide 15 - Quiz

lesprogramma 18 mei
  1. huiswerk nabespreken
  2. Lesdoel van vandaag gaat over VERBINDINGSWOORDEN

Slide 16 - Slide