Herhaling hoofdstuk 5

1. Abdel heeft zelf een app gemaakt waarmee je heel makkelijk de prijzen en aanbiedingen in supermarkten kunt vergelijken. Je kunt de app voor € 0,79 downloaden.

Abdel wil dat zo veel mogelijk mensen zijn app downloaden. Daarom heeft hij een filmpje op YouTube gezet waarop je kunt zien hoe het werkt. Ook hangt hij in supermarkten briefjes op om zijn app te promoten.

Hoe noem je al dit soort activiteiten samen waarmee hij voor zijn app veel kopers probeert te krijgen?

A
Marketing
B
Communiceren
C
Acties
D
Bedrijfskosten berekenen
1 / 28
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

1. Abdel heeft zelf een app gemaakt waarmee je heel makkelijk de prijzen en aanbiedingen in supermarkten kunt vergelijken. Je kunt de app voor € 0,79 downloaden.

Abdel wil dat zo veel mogelijk mensen zijn app downloaden. Daarom heeft hij een filmpje op YouTube gezet waarop je kunt zien hoe het werkt. Ook hangt hij in supermarkten briefjes op om zijn app te promoten.

Hoe noem je al dit soort activiteiten samen waarmee hij voor zijn app veel kopers probeert te krijgen?

A
Marketing
B
Communiceren
C
Acties
D
Bedrijfskosten berekenen

Slide 1 - Quiz

Marketing =

Alles wat bedrijven doen om hun producten te verkopen.
Koop bij ons!

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Twee van de volgende markten kunnen handelaren en consumenten niet bezoeken. Welke zijn dat?
(Klik twee antwoorden aan)
A
De jumbo supermarkt
B
De energiemarkt
C
De huizenmarkt
D
De zaterdagse weekmarkt in Dordrecht

Slide 4 - Quiz

De ouders van Samantha zoeken op internet naar een niet al te dure woning. Is hier sprake van vraag of aanbod?
A
Vraag op de woningmarkt
B
Aanbod op de woningmarkt
C
Op de woningmarkt is geen vraag en aanbod

Slide 5 - Quiz

Anna en Max staan in de mediamarkt bij de nieuwe playstation Op het prijskaartje staat dat de Playstation €499,95 kost.
Anna zegt dat dit consumentenprijs is. Max is het daar niet mee eens. Hij zegt dat dit de verkoopprijs is. Wie heeft gelijk?
A
Niemand, de prijs op het prijskaartje in de winkel is de inkoopprijs.
B
Max heeft gelijk
C
Anna heeft gelijk
D
Niemand, de prijs op het prijskaartje in de winkel is de BTW.

Slide 6 - Quiz

Kees geeft een speciaalzaak voor kaas en noten. Een kilo kaas koopt hij in voor € 7,80. Hij verkoopt de kaas met een brutowinstopslag van 65%.

Bereken de verkoopprijs van een kilo kaas.
A
€14,49
B
€12,87
C
€12,80
D
€4,73

Slide 7 - Quiz

Uitleg
Berekening winstopslag:



€ 7,80 + € 5,07 = € 12,87 (verkoopprijs)

7,80
0,078
5,07
100
1
65

Slide 8 - Slide

Elma verkoopt in een week 290 bakjes bloembollen. Ze rekent uit dat de opbrengst daarvan € 1.432,60 is.
Wat de afzet?

A
290 bakjes
B
€1432,60
C
€2,60
D
€678,60

Slide 9 - Quiz

Elma verkoopt in een week 290 bakjes bloembollen. Ze rekent uit dat de opbrengst daarvan € 1.432,60 is. Aan de groothandel heeft ze € 2,60 per bakje betaald. Ze verdient aan de verkoop € 678,60.

Hoeveel bedraagt de inkoopwaarde?
A
290 bakjes
B
€1432,60
C
€2,60
D
€754

Slide 10 - Quiz

Uitleg
290 bakjes x € 2,60=€ 754,00 

Slide 11 - Slide

Elma verkoopt in een week 290 bakjes bloembollen. Ze rekent uit dat de opbrengst daarvan € 1.432,60 is. Aan de groothandel heeft ze € 2,60 per bakje betaald. Ze verdient aan de verkoop |€ 678,60.

Hoeveel bedraagt de omzet?
A
290 bakjes
B
€1432,60
C
€2,60
D
€678,60

Slide 12 - Quiz

Wat is de juiste berekeningsformule om de omzet uit te rekenen?

A
Omzet = afzet + verkoopprijs
B
Omzet = afzet x verkoopprijs
C
Omzet = afzet - verkoopprijs
D
Omzet = afzet : verkoopprijs

Slide 13 - Quiz

Jasper verkoopt op de markt bosjes tulpen voor € 2,95 per bosje. Afgelopen week verkocht hij 350 bosjes.

Deze week verlaagt hij de verkoopprijs met 20%. Hij zet er een groot bord bij: ‘Nu 20% korting!’ Dat helpt, want deze week verkoopt hij 90 bosjes tulpen meer dan vorige week.

Bereken hoeveel zijn omzet deze week meer of minder is dan de vorige week.

A
€4,85 gestegen
B
€4,85 gedaald
C
€5,90 gestegen
D
€5,90 gedaald

Slide 14 - Quiz

Uitleg
350 x € 2,95 = € 1.032,50 (omzet afgelopen week)
Prijsverlaging= €2,95 - €0,59 = € 2,36



Omzet deze week:
(350+90) x € 2,36 = € 1.038,40 
Bij 440 is de omzet € 1.038,40. Bij 350 is de omzet € 1.032,50.
€ 1.038,40 - € 1.032,50 = € 5,90 meer omzet
2,95
0,59
100
1
20

Slide 15 - Slide

Welke bewering is onjuist?
A
Btw betekent belasting over de totale waarde
B
Omzetbelasting is hetzelfde als btw
C
De prijs inclusief btw noem je ook wel de consumentenprijs

Slide 16 - Quiz

In 2019 heeft de overheid het lage btw-tarief van 6% verhoogd naar 9%.

Welke producten werden duurder?

A
Auto's en motoren
B
Groente en fruit
C
Vakantie naar Spanje
D
Sportartikelen

Slide 17 - Quiz

De verkoopprijs van een fiets is € 495 exclusief btw.
Bereken de verkoopprijs inclusief 21% btw.

A
€626,58
B
€590,95
C
€400,83
D
€598,95

Slide 18 - Quiz

Verkoopprijs zonder (exclusief) BTW     € 495                      100%
BTW 21%                                                              € 103,95                     21%



Verkoopprijs met (inclusief) BTW) € 495+ € 103,95 = €598,95                

495
103,95
100
1
21

Slide 19 - Slide

Waarom is de btw een indirecte belasting?
A
Omdat je de btw meteen betaalt als je iets koopt.
B
Omdat je de btw niet rechtstreeks aan de belastingdienst betaalt.
C
Omdat je de btw niet meteen betaalt als je iets koopt.
D
Omdat je de btw niet rechtstreeks aan de belastingdienst betaalt (maar via de winkelier).

Slide 20 - Quiz

Wat is de juiste berekeningsformule om de brutowinst uit te rekenen?
A
Brutowinst = omzet – inkoopwaarde.
B
Brutowinst = omzet + inkoopwaarde.
C
Brutowinst = omzet x inkoopwaarde.
D
Brutowinst = omzet : inkoopwaarde.

Slide 21 - Quiz

Wat is het verschil tussen brutowinst en nettowinst?
A
De omzet
B
De inkoopwaarde
C
De bedrijfskosten
D
De afzet

Slide 22 - Quiz

Jordy verkoopt op de markt 600 kg appels voor € 1,45 per kg en 240 kg
peren voor € 1,95 per kg. Het fruit heeft hij voor € 650 ingekocht bij de
groothandel.
Voor de marktkraam betaalt hij € 45. zijn transportkosten zijn € 60 en aan
verpakkingsmateriaal is hij € 20 kwijt.
Bereken voor Jordy de omzet, de brutowinst en de nettowinst.
A
Omzet € 1338, brutowinst € 688, nettowinst € 563
B
Omzet € 1300, brutowinst € 688, nettowinst € 550
C
Omzet € 1338, brutowinst € 700, nettowinst € 560

Slide 23 - Quiz

omzet                                                € 1.338
600 x € 1,45 = € 870
240 x € 1,95 = € 468

Inkoopwaarde                                €   650    -

Brutowinst                                      €    688


Slide 24 - Slide

Brutowinst        € 688

Bedrijfskosten € 125 -    (45 + 60 + 20)

Nettowinst         € 563

Slide 25 - Slide

De vraag op de woningmarkt stijgt. Wat betekent dat?
A
Meer mensen willen een huis kopen
B
Er komen meer huizen in de verkoop
C
Meer mensen blijven langer thuis wonen
D
De woningen staan langer te koop

Slide 26 - Quiz

De consumentenprijs van sneakers is 55 euro inclusief btw. Bereken de verkoopprijs.
A
€43,45
B
€45,45
C
€34,00
D
€35,91

Slide 27 - Quiz

Verkoopprijs zonder (exclusief) BTW     € 45,45                      100%
BTW 21%                                                              €   9,55                         21%

Verkoopprijs met (inclusief) BTW)           € 55                              121%

Slide 28 - Slide