Feit - mening - argument - conclusie

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Pak je boek en start met stil lezen. 

Planning

Lezen 

Instructie

Gezamelijk oefenen 

Aan de slag

Lesdoel

Je leert meningen, argumenten en conclusies herkennen in de tekst.

Leesvaardigheid p3

• feit
• mening 
• argument 
• conclusie
  

FEIT

• iets wat waar of niet waar is
• kun je controleren

Voorbeeld:

De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt €50,00 kleedgeld per maand.

MENING (STANDPUNT)

• wat iemand ergens van vindt
• niet controleerbaar
• eens of oneens 
• signaalwoorden: ik vind, volgens mij, naar mijn mening...

Voorbeeld:

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen.

ARGUMENT (REDEN)

• een uitleg waarmee je een mening verdedigt
• signaalwoorden: want, namelijk, omdat, immers...

Voorbeeld:

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument).

CONCLUSIE

• als alle argumenten (redenen) zijn gegeven
• korte herhaling van meningen en argumenten.
• signaalwoorden: dus, concluderend, dat betekent...

Voorbeeld:

Het is dus goed dat jongeren kleedgeld krijgen, want dan leren zij met geld omgaan.

Beantwoord nu de volgende vragen.

Een mening is hetzelfde als een standpunt.

1. Goed
2. Fout

Met een standpunt ben je het altijd eens.

1. Goed
2. Fout

Een argument legt uit waarom je iets vindt.

1. Goed
2. Fout

Aan welke signaalwoorden kun je een argument herkennen?

1. want, namelijk
2. namelijk, daardoor
3. want, zodat
4. zodat, daardoor

Wat is het argument in de volgende zin?

Te veel chips eten is slecht voor je gezondheid, dus iedereen moet chips met mate eten.

1. Dus
2. Te veel chips is slecht voor je gezondheid
3. Iedereen moet chips met mate eten
4. Er is geen argument

Wat is het standpunt in de volgende zin?

Mijn docent zeurt te veel, want ik krijg er hoofdpijn van.

1. Er is geen standpunt.
2. ik krijg er hoofdpijn van
3. want
4. mijn docent zeurt te veel

Wat is het standpunt in de volgende zin?

Je moet je warm kleden als je de deur uitgaat, want de temperatuur komt vandaag niet boven nul.

1. de temperatuur komt vandaag niet boven nul
2. Er is geen standpunt.
3. want
4. je moet je warm kleden als je de deur uitgaat

Wat is het argument in de volgende zin?

Die documentaire lijkt me echt iets voor jou, jij bent immers weg van natuurfilms.

1. jij bent immers weg van natuurfilms
2. die documentaire lijkt me echt iets voor jou
3. immers
4. er is geen argument

Wat is het standpunt in de volgende zin?

Ik bestel liever een een pizza bij een koerier, want 'm zelf maken kost vet veel tijd.

1. want
2. ik bestel liever een pizza bij een koerier
3. 'm zelf maken kost vet veel tijd
4. er is geen standpunt

Lees (en beluister) de tekst.

In welke alinea('s) kun je de mening van de schrijver lezen?

1. alinea 1
2. alinea 2
3. in alinea 1 en 2

In alinea 2 staat 'Ik vind dat'.
Dit is een signaalwoord voor het geven van een mening.
Welke ander signaalwoord voor mening staat ook in alinea 2?

De schrijver zegt: 'Ik vind dat de hond direct in beslag moet worden genomen'.

Welk argument (reden) geeft hij hiervoor?

De schrijver zegt: 'Een pittig gesprek is volgens mij een slecht plan'.

Welk argument (reden) geeft hij hiervoor?

Huiswerk

H1.3 LEZEN - opdracht 4, 5 en 6

Klaar?: 

laat je opdrachten zien

kijk je antwoorden na

Lezen, verder werken of een ander vak.