Taaltoets les 1

Taaltoets les 1
1 / 27
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 27 slides, with text slides.

Items in this lesson

Taaltoets les 1

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
- Je weet wat we in periode bij Nederlands gaan doen.
- Je weet wat de begrippen fictie en non-fictie en realistisch en niet-realistisch inhouden
- Je frist jouw kennis van leestekens, hoofdletters en werkwoordspelling op. 

Slide 2 - Slide

Lesprogramma
- Welkom en periode 3 doornemen (5 min)
- Lezen: Zonder titel (20 min)
- Opfrissen (werkwoord)spelling (10 min)
- Zelfstandig werken (30 min)

Slide 3 - Slide

Periode 3: twee toetsen
28 januari: Taaltoets
TEA3: boektoets Zonder titel en literaire begrippen

Slide 4 - Slide

Taaltoets
Werkwoordspelling:
Spelling H1.9: werkwoordspelling tt en vt; (herhalen)
Spelling H2.9: gebiedende wijs; (herhalen)
Spelling H3.9: volt.dw, tegenw.dw, tussenletters in samenstellingen (herhalen)
Spelling H4.9: volt.dw en tegenw.dw bijvoeglijk gebruikt; (herhalen)
Grammatica Herhaling klas 1: paragraaf 1.7: pv, ow, wwg
Grammatica klas 2: H1.7 enkelvoudige en samengestelde zin; hoofd- en bijzin
Leestekens:
Herhaling klas 1: Spelling H1.9: punt, dubbele punt, komma, aanhalingstekens (herhalen)
H2.9: hoofdletters (herhalen)










Slide 5 - Slide

Zonder titel
- Klassikaal boek, elke les lezen we hier in.
- Maak elke les aantekeningen in je schrift /boekje.
- Maak alle opdrachten.
- Toetsstof TEA3 is de reader, dus de gemaakte opdrachten en de literaire begrippen. 

Slide 6 - Slide

Lezen H1 - H5
Aantekeningen

Personages, wanneer, waar
en wat gebeurt er.

Slide 7 - Slide

fictie

Verzonnen verhalen. De schrijver fantaseert, heeft het verhaal zelf bedacht.

Verhalen/ boeken worden geschreven om je te vermaken. De schrijver verzint een verhaal, maar kan zich wel baseren op ware gebeurtenissen. 

Voorbeelden: Leesboek, stripverhaal, musical, game, film, poëzie.


Fictie kun je naar lengte van het verhaal indelen: korte verhalen (paar tot tiental pagina’s), novelles (50 à 80 pagina’s) en romans (150 pagina’s of meer).

Slide 8 - Slide

non-fictie

Teksten over de werkelijkheid. Wat er staat, is echt gebeurd en geeft informatie. Non-fictie = feiten


Geschreven om je te informeren of instrueren.


Voorbeelden:

Nieuwsbericht, biografie, journaal, schoolboek, kookboek

Slide 9 - Slide

Realistisch / niet-realistisch

Fictie kan realistisch of niet-realistisch zijn:


Realistisch - verhaal lijkt heel erg op de werkelijkheid. 

Niet-realistisch - verhalen met veel dingen die niet echt kunnen gebeuren: tovenaars, heksen, science fiction.




Slide 10 - Slide

Taaltoets
Vandaag herhaling 1.9, 2.9 en 3.9:
Werkwoordspelling: PVTT, PVVT, gebiedende wijs (ik-vorm), voltooid deelwoord, tegenwoordig deelwoord. 

Spelling: Leestekens: punt, komma, uitroepteken, vraagteken, dubbele punt, aanhalingstekens en hoofdletters en tussenletters in samenstellingen. 

Slide 11 - Slide

Herhaling ww-spelling
Spelling PVTT PVVT 
Zwak en sterk

Basis is ik-vorm
PVTT = enkelvoud ik-vorm of ik-vorm + t / 
                meervoud= heel werkwoord
PVVT = ik-vorm + te(n) of de(n)

Slide 12 - Slide

Leestekens en hoofdletters

Slide 13 - Slide

Hoofdletters
Theorie op blz. 148 leren

Hoofdletters: aan het begin van een zin, aan het begin van een citaat, bij eigennamen en bij feestdagen (maar niet bij afgeleide van een feestdag)
Dus: Kerstmis, maar kerstfeest

Let op bij tussenvoegsels  en 's aan het begin van de zin.

Slide 14 - Slide

Hoofdletters
1. Aan het begin van een zin
2. Bij namen. Toon Verbraak, Cals College, Europese Unie, Kruidvat en Noord-Holland. 
Let op: als de voornaam of voorletter ontbreekt, krijgt het eerste tussenvoegsel een hoofdletter.
3. Bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid: Groningse, Spaans en Zuid-Afrikaanse.
(LET OP: dagen, maanden, seizoenen en windstreken niet!!!!!!!!!!!!!!!!)

Slide 15 - Slide

Leestekens
- Een zin eindigt met een .?!
- een komma gebruik je:
1. tussen twee persoonsvormen (Als Karin wint, mag ze door naar de finale)
2. voor verbindingswoorden: doordat, maar, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat, zodra.

Zet in het algemeen geen komma voor 'en' en 'of' .

Slide 16 - Slide

Dubbele punt 
Je gebruikt een dubbele punt als je iets aankondigt, bijvoorbeeld:

  • een opsomming: Rianne spreekt vier talen: Nederlands, Frans, Engels en Duits.
  • een toelichting: We eten elke dag twee stuks fruit: dat is gezond.
  • een citaat: Vader zei: 'Ik zet de vuile borden wel even in de vaatwasser.'

Slide 17 - Slide

Aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens als je de directe rede gebruikt.  Je citeert.
Om het citaat zelf zet je aanhalingstekens. 
Je kondigt het citaat aan met een dubbele punt.
- Hij zei: 'Vanmiddag om vier uur gaan we terug.'

Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt:
- 'Vanmiddag om vier uur gaan we terug', zei hij.



Slide 18 - Slide

Gebiedende wijs
= ik-vorm

Ga naar bed!
Hou op!

Slide 19 - Slide

Voltooid deelwoord
- Geeft aan dat een handeling afgerond (voltooid) is. 
- Een voltooid deelwoord begint vaak met be-, ge-, ver- of ont-.
- Er staat altijd een vorm bij van hebben, zijn of worden.

Tijdens de vakantie heeft Julia bij een boerderij gekampeerd.
Vorig jaar is hij naar Spanje gevlogen

Slide 20 - Slide

Spelling voltooid deelwoord
1. Sterke werkwoorden: eindigt vaak op -en
Ik heb lekker gegeten (eten, ik eet, ik at) 
De trein is op tijd aangekomen (aankomen, kom aan, kwam aan)

2.Zwakke werkwoorden: eindigt op -t of -d: kofschip/fokschaap


Slide 21 - Slide

Tegenwoordig deelwoord: handeling is nog niet voltooid
Wat je tijdens de persoonvorm aan het doen bent

Altijd +d na het infinitief

praten ---> pratend (ik loop pratend naar school)
lopen ---> lopend (ik ga lopend naar school)

Slide 22 - Slide

Tussenletters in samenstellingen
Blz. 220 in Talent A goed leren!

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Zelfstandig werken
Ga via Magister naar Talent online, voeg jezelf toe aan de klas met de klascode 776336.
Maak van Spelling 1.9 Test jezelf A en B, Spelling 2.9 Test jezelf A en B en Spelling 3.9 Test jezelf A en B.

Kijk goed naar wat je wel / niet beheerst en oefen zo nodig extra in Versterk jezelf.

Slide 27 - Slide