Overtuigende teksten lezen > Ameland

Overtuigende teksten lezen
Ameland
stap 20
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Overtuigende teksten lezen
Ameland
stap 20

Slide 1 - Slide

Na deze les:

* Herken je overtuigende teksten.
* Kun je feiten en meningen onderscheiden.
* Ken je manieren voor een inleiding en een slot.

Slide 2 - Slide

Overtuigende teksten
In een overtuigende tekst, of betoog, laat de schrijver duidelijk weten wat zijn mening is. Hij vertelt wat hij van het onderwerp vindt en hoopt dat jij het met zijn mening eens bent.

Voorbeelden van overtuigende teksten: beoordeling, ingezonden brief, folder, artikel in een krant of tijdschrift.

Slide 3 - Slide

Feiten en meningen
Als je een overtuigende tekst leest, moet je goed letten op het verschil tussen feiten en meningen.
Feit
- Controleerbaar.
- Iets dat waar is.
- Je kunt opzoeken of controleren of het echt zo is.

Mening
- Persoonlijk.
- Iets waar je het wel of niet mee eens bent.
- Je kunt erover nadenken wat je er zelf van vindt.

Slide 4 - Slide

Sleep het feit of de mening naar het juiste vakje
Feit
Mening
Het is in ons lokaal nu 19 graden Celsius.
Ik vind het hier lekker warm.
Het is hier ijskoud!
Ik heb gewoon kippenvel!

Slide 5 - Drag question

De tekst die bij de vragen in deze les hoort, vind je in de drive in het mapje van jouw Waddeneiland.
Kijk bij week 1.

Slide 6 - Slide

Lees de tekst "Ben ik gevaarlijk met mijn telefoon op de fiets?" verkennend.
Wat is het onderwerp van de tekst? Waar zie je dat aan?

Slide 7 - Open question

Voorspel het deelonderwerp van alinea 2, 3 en 4.

Slide 8 - Open question

Lees de eerste en de laatste alinea van de tekst.
Wat is het doel van de schrijver, denk je?

Slide 9 - Open question

Lees de tekst nu grondig.
Sleep de alinea's naar het juiste tekstdeel.
Inleiding
Middenstuk
Slot
alinea 1
alinea 2
alinea 3
alinea 4
alinea 5
alinea 6

Slide 10 - Drag question

Schrijf de kernzin op van alinea 2.

Slide 11 - Open question

Schrijf de kernzin op van alinea 3.

Slide 12 - Open question

Zijn de andere zinnen van alinea 3 uitleg of voorbeelden?
A
Uitleg
B
Voorbeelden

Slide 13 - Quiz

Zijn de volgende zinnen hoofdzaken of bijzaken?
Sleep ze naar het juiste vakje.
Hoofdzaak
Bijzaak
"Ik knalde nog net niet tegen hem aan." (regel 3)
"Jongeren vinden dat ze voorzichtig zijn, maar hun gedrag in het verkeer is dus meestal wél gevaarlijk." (regel 21-22)
"Je kunt daarvoor een boete van ruim 200 euro krijgen." (regel 25-26)

Slide 14 - Drag question

Zijn de volgende zinnen feiten of meningen?
Sleep ze naar het juiste vakje.
Feit
Mening
"Ik kijk heus wel goed uit."
"Volgens een online onderzoek van EenVandaag gebruikt 50% van de jongeren (12-24 jaar) hun telefoon tijdens het fietsen."
"Een derde van de jongeren is door hun mobiel weleens in een gevaarlijke situatie terechtgekomen."
"Dat is raar."
"... heb je echt een bord voor je kop."

Slide 15 - Drag question

Zeg in je eigen woorden:
"uit het onderzoek bleek" (regel 12).

Slide 16 - Open question

Zeg in je eigen woorden:
"Het mobieltje is vaak de boosdoener" (regel 22).

Slide 17 - Open question

Wat betekent de uitdrukking "je kop in het zand steken" (regel 30-31)?

Slide 18 - Open question

Schrijf uit de tekst een synoniem op van "riskant" (regel 32).

Slide 19 - Open question

Inleiding
Je weet al dat een tekst een inleiding, een middenstuk en een slot heeft.
De inleiding is bedoeld om lezers nieuwsgierig te maken.
Dat kan de schrijver op verschillende manieren doen:
  • het onderwerp van de tekst noemen;
  • een belangrijke vraag over het onderwerp stellen;
  • een herkenbaar, opvallend of grappig verhaaltje vertellen.

Slide 20 - Slide

Slot
Het slot is bedoeld om de tekst af te sluiten.
Ook daar zijn verschillende manieren voor:
  • een korte samenvatting van de tekst geven;
  • een conclusie trekken: de schrijver geeft een eindoordeel (vaak te herkennen aan het woord dus);
  • een advies geven of een oproep doen aan de lezer.

Slide 21 - Slide

Sleep de onderstaande zinnen naar het juiste tekstdeel.
Inleiding
Slot
Weleens een oude kaart of liefdesbrief van je (groot)ouders gevonden?
Het is dus nog niet zeker of het verbod er komt.
De film is niet alleen grappig maar ook superspannend. Alleen kijken als je durft!
Dit blok ging over verschillende soorten klimaat. Je weet nu wat een landklimaat is, een zeeklimaat en een woestijnklimaat.
In deze paragraaf leer je hoe de motor van een auto werkt.
Pling! Een bericht op je telefoon van je zakje sla: "Hallo! Ik moet vandaag nog worden opgegeten, anders is het te laat!"

Slide 22 - Drag question

Sleep de zinnen die bij de inleiding horen naar de juiste soort inleiding.
Een verhaaltje
Een vraag
Het onderwerp vertellen
Weleens een oude kaart of liefdesbrief van je (groot)ouders gevonden?
In deze paragraaf leer je hoe de motor van een auto werkt.
Pling! Een bericht op je telefoon van je zakje sla: "Hallo! Ik moet vandaag nog worden opgegeten, anders is het te laat!"

Slide 23 - Drag question

Sleep de zinnen die bij het slot horen naar het juiste soort slot.
Een conclusie
Een samenvatting
Een advies
Het is dus nog niet zeker of het verbod er komt.
De film is niet alleen grappig maar ook superspannend. Alleen kijken als je durft!
Dit blok ging over verschillende soorten klimaat. Je weet nu wat een landklimaat is, een zeeklimaat en een woestijnklimaat.

Slide 24 - Drag question

Welke manier gebruikt de schrijver van de tekst voor de inleiding?
A
Het onderwerp van de tekst noemen.
B
Een belangrijke vraag stellen.
C
Een verhaaltje vertellen.

Slide 25 - Quiz

Welke manier gebruikt de schrijver van de tekst voor het slot?
A
Een samenvatting geven.
B
Een conclusie trekken.
C
Een advies geven of een oproep doen.

Slide 26 - Quiz

Wat heb je geleerd?

* Je herkent overtuigende teksten.
* Je kunt feiten en meningen onderscheiden.
* Je kent manieren voor een inleiding en een slot.

Slide 27 - Slide

Wat bereid je voor voor de volgende les?
Zoek een betogende tekst in een krant, tijdschrift of online.
Noteer de volgende dingen:
* de naam van de schrijver;
* de bron;
* de mening van de schrijver;
* de redenen die de schrijver geeft voor zijn/haar mening.
Plak de link naar of een afbeelding van je tekst in een Google Doc en noteer daar je antwoorden in. Deel je document met je docent.
Succes!

Slide 28 - Slide