H2 - redekundig ontleden H6 en H36

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

H2

Grammatica

redekundig ontleden

H6 - zinsdelen

persoonsvorm - onderwerp - werkwoordelijk gezegde

lijdend voorwerp - meewerkend voorwerp

voorzetselvoorwerp - bijwoordelijke bepaling

Bij zinsontleding zoek je als eerst naar de persoonsvorm. Dat is altijd een ...

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. lidwoord
4. voorzetsel

Als het onderwerp meervoud is, moet de persoonsvorm ook meervoud zijn.

1. Waar
2. Niet waar

Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden uit de zin.
Daarnaast kunnen er ook nog andere woorden in staan. Welke horen daar NIET bij?

1. te / aan het als dat voor een heel ww staat
2. wederkerende voornaamwoorden, zoals me, zich, ons
3. vaste voorzetsels, zoals bij houden van of denken aan
4. de niet-werkwoorden van een werkwoordelijke uitdrukking

Wat is het verschil tussen het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp?

Bijvoorbeeld:

- Met het lv wordt iets gedaan, het mv is de ontvanger

- Het lv vind je door te vragen 'Wat/wie + wg + ow?', het mv vind je door te vragen 'Aan wie / voor wie + wg + ow + lv?'

Wat bepaalt of er een voorzetselvoorwerp in de zin staat?

1. een lidwoord
2. een zelfstandig naamwoord
3. een bijvoeglijk naamwoord
4. een werkwoord

Als laatste zinsdeel ga je op zoek naar de bijwoordelijke bepaling.
Wat is géén goed voorbeeld van een bijwoordelijke bepaling?

1. Achter de deur
2. Tijdens de vakantie
3. Mijn buurjongen
4. Door de droogte

Mijn oma heeft haar hondje zijn favoriete brokjes gegeven.

pv/wg

ow

lv

mw

vzv

bwb

Mijn oma

heeft

haar hondje

zijn favoriete brokjes

gegeven.

9. Dit jaar zal ik niet meer aan mezelf twijfelen.

pv/wg

ow

lv

mw

vzv

bwb

 Dit jaar 

zal

 ik

niet meer

twijfelen.

aan mezelf 

H36 - delen van zinsdelen

bijvoeglijke bepaling en bijstelling

Wat is waar over de bijvoeglijke bepaling?
Kies de goede antwoorden.

Een bijvoeglijke bepaling...

1. kan meer dan één keer in een zin staan.
2. zegt iets over een werkwoord binnen een zinsdeel.
3. zegt iets over een zelfstandig naamwoord binnen een zinsdeel.
4. is altijd een zinsdeel.

Wat is/zijn de bijv. bepaling(en)?

Tijdens de verhuizing van mijn opa en oma viel de dure tv op de grond.

1. van mijn opa en oma - dure - op de grond
2. verhuizing - opa en oma - tv - grond
3. tijdens - van mijn opa - dure
4. van mijn opa en oma - mijn - dure

Waaraan herken je een bijstelling?

1. Die staat tussen komma's of tussen een komma en een punt.
2. Die begint met een voorzetsel of een bijwoord.
3. Die staat altijd vooraan in de zin.
4. Die herhaalt met andere woorden de woordgroep ervoor.

Maak een zin met een bijstelling en tenminste één bijvoeglijke bepaling.

Ik ga een mooi cijfer voor mijn toets grammatica halen!

😒🙁😐🙂😃