HV1 - redekundig ontleden H20-21-22-37

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

HV1

Grammatica

redekundig ontleden

Zinsdelen H20-21-22-37

persoonsvorm - onderwerp - werkwoordelijk gezegde

lijdend voorwerp - meewerkend voorwerp

voorzetselvoorwerp - bijwoordelijke bepaling

Bij zinsontleding zoek je als eerst naar de persoonsvorm. Dat is altijd een ...

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. lidwoord
4. voorzetsel

Hoe vind je de pv?

De leerlingen hebben de leerstof van redekundig ontleden goed bestudeerd.
Wat is de persoonsvorm?

Strepen tussen zinsdelen

Als je de pv gevonden hebt, zet je strepen tussen de zinsdelen.

Dit doe je zo:

1. Zet een streep voor en achter de pv.
2. De woorden die voor de pv staan vormen één zinsdeel.
3. Plaats steeds een ander woord of groepje woorden voor de pv, dus verander de volgorde van de zin.
4. De woorden die bij elkaar voor de pv kunnen staan, vormen steeds één zinsdeel. Zet strepen tussen deze zinsdelen.

Waar horen de strepen te staan?
Tijdens 1 de 2 les 3 schreven 4 de 5 leerlingen 6 alle 7 aantekeningen 8 in 9 hun 10 schrift.

1. Op plaats 1, 3, 4, 6 en 9.
2. Op plaats 3, 4, 6 en 8
3. Op plaats 4, 6, 7 en 8
4. Op plaats 3, 6, 7 en 9

Als het onderwerp meervoud is, moet de persoonsvorm ook meervoud zijn.

1. Waar
2. Niet waar

Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden uit de zin.
Daarnaast kunnen er ook nog andere woorden in staan. Welke horen daar NIET bij?

1. te / aan het als dat voor een heel ww staat
2. wederkerende voornaamwoorden, zoals me, zich, ons
3. vaste voorzetsels, zoals bij houden van of denken aan
4. de niet-werkwoorden van een werkwoordelijke uitdrukking

Wat is het verschil tussen het werkwoordelijk gezegde en een bijwoordelijke bepaling?

Bijvoorbeeld:

- Het wg bestaat uit alle ww uit de zin, terwijl er geen werkwoorden staan in de bwb.

- De bwb zegt iets over tijd, plaats, oorzaak, etc, terwijl het wg aangeeft wat er gebeurt of wat iemand doet.

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Het lijdend voorwerp is antwoord op de vraag:

1. Wat/wie + onderwerp + gezegde?
2. Wat/wie + persoonsvorm?
3. Wat/wie + onderwerp?
4. Wat/wie + gezegde?

Mijn ouders hebben voor ons heerlijke sushi gemaakt.
Wat is het lijdend voorwerp?

Welke vraag moet je stellen om het meewerkend voorwerp te vinden?

Wat is het meewerkend voorwerp?

De docent heeft mij de betekenis van het meewerkend voorwerp uitgelegd

1. De docent
2. de betekenis
3. het meewerkend voorwerp
4. mij

Wat bepaalt of er een voorzetselvoorwerp in de zin staat?

1. een lidwoord
2. een zelfstandig naamwoord
3. een bijvoeglijk naamwoord
4. een werkwoord

Wat is het vzv in onderstaande zin?
Mijn ouders kiezen 's avonds vaak voor een gezonde maaltijd.

Als laatste zinsdeel ga je op zoek naar de bijwoordelijke bepaling.
Wat is géén goed voorbeeld van een bijwoordelijke bepaling?

1. Achter de deur
2. Tijdens de vakantie
3. Mijn buurjongen
4. Door de droogte

Mijn oma heeft haar hondje zijn favoriete brokjes gegeven.

pv/wg

ow

lv

mw

vzv

bwb

Mijn oma

heeft

haar hondje

zijn favoriete brokjes

gegeven.

Orlando lijkt al sinds zijn geboorte enorm veel op zijn oudere neef.

pv/wg

ow

lv

mw

vzv

bwb

Orlando

lijkt

enorm veel

op zijn oudere neef.

al sinds zijn geboorte

Ik ga een mooi cijfer voor mijn toets grammatica halen!

😒🙁😐🙂😃