Past Simple

Past Simple


Aan het einde van de les kun je:
  • de Past Simple herkennen
  • de Past Simple gebruiken
  • de Past Simple toepassen
1 / 51
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 3

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Past Simple


Aan het einde van de les kun je:
  • de Past Simple herkennen
  • de Past Simple gebruiken
  • de Past Simple toepassen

Slide 1 - Slide

Vraagje:
Vorige periode hadden wij het over de present simple 
I / You / They work 
He / She / It works

Maar...

Wanneer gebruik je de Past Simple? En HOE?

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Past Simple

Gebruik je: als iets in het verleden is gebeurd en afgelopen / als iets op een specifiek moment in het verleden was

Herkenningswoorden: 
vaak een duidelijke tijdsbepaling in het verleden


Slide 4 - Slide

vragen stellen in de Past Simple
Did + onderwerp + hele werkwoord (voor alle personen!!)

Examples
Did you go there?  
Did they find the way? 
Did she do her homework? 
How did you cook that?

Slide 5 - Slide

Past Simple: regelmatig
I / you / we / they
+
onderwerp ww+ed
-
onderwerp didn't ww
?
Did onderwerp ww

vb: 
I walked, He didn't walk, Did they walk

Slide 6 - Slide

Jane ______ tennis yesterday. (to play)

Slide 7 - Open question

We _____ a film on TV. (to watch)

Slide 8 - Open question

I _____ a lovely dinner for the entire family last week. (to cook)

Slide 9 - Open question

Maak hier een vraag van:
They walked there.
A
Did they walked there?
B
Did they walk there?

Slide 10 - Quiz

Maak hier een vraag van:
I work here.
A
Did you worked here?
B
Did you work here?

Slide 11 - Quiz

Maak hier een vraag van:
I play basketball.
A
Did you play basketball?
B
Did you played basketball?

Slide 12 - Quiz

Gebruik de negatief "didn't"
The TV _________ last night.
(to work)

Slide 13 - Open question

Gebruik de negatief "didn't"
She _______ football yesterday.
(to play)

Slide 14 - Open question

Past Simple: onregelmatig
I / you / we / they
+
onderwerp 2e rijtje uit de lijst
-
onderwerp didn't ww
?
Did onderwerp ww

vb: 
I went, He didn't go, Did they go

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

We _____ the most beautiful song last week. (to sing)

Slide 17 - Open question

The police _____ the bank robber last night. (to catch)

Slide 18 - Open question

Maak hier een vraag van:
I went home.
A
Did you go home?
B
Did you went home?

Slide 19 - Quiz

Maak hier een vraag van:
She saw him.
A
Did she saw him?
B
Did she see him?

Slide 20 - Quiz

Gebruik de negatief "didn't"
He ..... a computer to do his homework (to have)

Slide 21 - Open question

Gebruik de negatief "didn't"
He ....... milk at school. (drink)

Slide 22 - Open question

Past Simple: To Be
+
I was
You were
He was
-
I was not
We were not
She was not
?
Was I
Were they
Was it?

Slide 23 - Slide

Vragen stellen: Let op!

Bij het werkwoord "to be" (zijn), is het anders:

I / he / she / it was  =  Was I / he / she / it? (was)
you / we / they were = Were you / we / they? (waren)

Slide 24 - Slide

I _____ at the cinema with Mary last night. (to be)

Slide 25 - Open question

You _____ great in the play last week! (to be)

Slide 26 - Open question

They _____ sitting together during lunch. (to be)

Slide 27 - Open question

_____ you with Paul yesterday? (to be)

Slide 28 - Open question

_____ he a good student? (to be)

Slide 29 - Open question

_____ I wrong to believe her? (to be)

Slide 30 - Open question

De Past Simple gebruik je...
A
bij iets in de toekomst
B
bij iets in het heden
C
bij iets uit het verleden
D
bij iets in het verleden en heden

Slide 31 - Quiz

Past simple exercise
Verleden tijd oefening

Slide 32 - Slide

Past simple
Je gaat zo een video kijken. Tussendoor krijg je vragen over wat er is gebeurt. 

Vul bij de vragen de juiste vorm van de verleden tijd in.

Slide 33 - Slide

16

Slide 34 - Video

00:26
Denk eraan: verleden tijd!
Mr. Bean ... (look) at his exam and was very nervous.
A
look
B
looks
C
looking
D
looked

Slide 35 - Quiz

00:44
Denk eraan: verleden tijd!

He ... (know) what to do.
A
knows
B
doesn't know.
C
didn't know
D
didn't knows

Slide 36 - Quiz

01:09
Denk eraan: verleden tijd!

He ... (write) his name.
A
write
B
wrote
C
written
D
writes

Slide 37 - Quiz

01:23
Denk eraan: verleden tijd!

He ... (decide) to cheat.
A
decide
B
decides
C
decided
D
was deciding

Slide 38 - Quiz

01:30
Denk eraan: verleden tijd!

The man ... (see) him.
A
saw
B
see
C
seen
D
seeing

Slide 39 - Quiz

01:47
Denk eraan: verleden tijd!

He ... (see) an answer from the man.
A
see
B
saw
C
seen
D
was seeing

Slide 40 - Quiz

02:05
Denk eraan: verleden tijd!

But the answer ... (be) wrong
A
am
B
is
C
are
D
was

Slide 41 - Quiz

02:51
Denk eraan: verleden tijd!

He ... (move) closer to the man.
A
move
B
moved
C
moves
D
has moved

Slide 42 - Quiz

03:01
Denk eraan: verleden tijd!
And he quickly ... (get) back to his place.
A
get
B
was getting
C
has got
D
got

Slide 43 - Quiz

03:36
Denk eraan: verleden tijd!

Mr. Bean ... (blow) against the paper.
A
blow
B
blew
C
blows
D
was blowing

Slide 44 - Quiz

04:05
Denk eraan: verleden tijd!

Mr. Bean ... (drop) his pen.
A
drop
B
dropped
C
was dropping
D
has dropped

Slide 45 - Quiz

04:35
Denk eraan: verleden tijd!

Mr. Bean ... (find) his pen.
A
found
B
find
C
was finding
D
has found

Slide 46 - Quiz

04:51
Denk eraan: verleden tijd!

Mr. Bean ... (cry) because of the exam.
A
cry
B
cries
C
cried
D
was crying

Slide 47 - Quiz

05:17
Denk eraan: verleden tijd!
The examinator ... (tell) them that there are two papers.
A
tell
B
was telling
C
has told
D
told

Slide 48 - Quiz

05:31
Denk eraan: verleden tijd!

Mr. Bean ... (grab) a pen.
A
grab
B
grabbed
C
was grabbing
D
had grabbed

Slide 49 - Quiz

05:46
Denk eraan: verleden tijd!

Mr. Bean ... (finish) the exam.
A
finish
B
didn't finish
C
hasn't finished
D
did not finish

Slide 50 - Quiz

Opdracht(en) maken
Werkbladjes met past simple opdrachten.

Slide 51 - Slide