Leren SO 1 2H

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

      Leren SO 1   2H

Apprendre: 

Leren 

vocabulaire APPRENDRE 1-2-4-6-8 p38-41

Les verbes avoir + être au présent

Le passé Composé des verbes en -er avec avoir

Voorzetsels in/naar: landen au, aux, en (ex.25 p34)

Kunnen

Het juiste woord in een Franse zin zetten.

Aan de hand van een woord een zin maken. 

De werkwoorden "avoir - être" in de présent vervoegen.

De werkwoorden die eindigen op -er in de passé-composé vervoegen.

Je weet welk voorzetsel je moet gebruiken in het Frans.

Pays

Bij landen heb je drie opties

om in of naar te zeggen: 

                en / au / aux

Pays 

EN

• Féminin (vrouwelijk)

• Eindigen op een 'e'
  
  

Voorbeeld:

     Je vais en Espagne 

    Je vais en France

Pays

AUX

• Pluriel (meervoud, eindigt meestal op een -s)
  

Voorbeeld: 

        aux États-Unis

        aux Pays-Bas

Pays

AU

• Masculin (mannelijk)
  

• Eindigt niet op een e of s

Voorbeeld: 
   au Danemark

   au Canada

   au Pérou 

   au Japon

Havo

le train

en Allemagne

le voyage

la piscine

parler

l'hôtel

bref

1. vervolgens
2. kortom
3. verder

tard

1. dat werk
2. vrij
3. het is af
4. laat

rencontrer

1. vertellen
2. ontmoeten
3. reizen
4. lopen

rester

1. blijven
2. spelen
3. zwemmen
4. huren

Les Pays-Bas

changer

De rotonde

La carte bancaire

le carrefour

Nederland

overstappen

Le rondpoint

Pinpas

Het kruispunt

le retard

l'aller simple

garer

une place assise

occupé

de vertraging

bezet

een zitplaats

het enkeltje

parkeren

Vertaal:
Dépêche-toi! L'avion part dans 10 minutes

Vertaal:
Il a mangé une pizza

la gare

le guichet

la voie

la ligne

la grève

Wat is 'faire de l'escalade'

1. wandelen
2. een soort balspel
3. klimmen
4. een watersport

Traduis: de rien

Wat betekent: non plus?

1. ook niet
2. niet
3. nooit

de terugreis, terugkeer

de file

de omleiding

rijden

vanwege

la déviation

à cause de

le retour

le bouchon

rouler

Vervoeg: je - avoir

Tu - avoir

Tu - être

Être: U bent

Paul et Lina - avoir

Elles - être

Nous - avoir

Il ___ (habiter, passé composé) aux Pays-Bas.

Elles ___ (jouer, passé composé) ensemble.

Wat is het voltooid deelwoord van "habiter

1. habiter
2. habité
3. habi
4. habit

Nous ___ (regarder, passé composé) la télé.

Noé et Alex ___ (regarder, passé composé) du tennis.

Hoe vertaal je:
in Frankrijk / naar Frankrijk

In/naar Spanje

Vertaal: In Marokko

Révision

à / au / aux / en

land (mannelijk)	au Je vais au Japon.
land (meervoud)	aux J'habite aux Pays-Bas.
land (vrouwelijk)	en Nous allons en France.

Kies uit: en, au & aux: Allemagne

Kies uit: en, au & aux: États-unis

Kies uit: en, au & aux: Portugal