Examens Nederlands 3F

Planning voor deze les


  • Uitleg over de examens Nederlands;
  • Schrijfvaardigheid oefenen.
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Planning voor deze les


  • Uitleg over de examens Nederlands;
  • Schrijfvaardigheid oefenen.

Slide 1 - Slide

Examens Nederlands...
wat verwacht jij?

Slide 2 - Mind map

Examens Nederlands




1. Schrijven 3F
2. Lezen & luisteren

3. Spreken
4. Gesprekken


Slide 3 - Slide

De examens Nederlands 3F

Instellingsexamen (50%)
  • Schrijven (digitaal)
  • Spreken 
  • Gesprekken

Centraal examen - Cito (50%)
  • Lezen, kijken en luisteren

Slide 4 - Slide

Ziek / afwezig bij het examen
  • Je moet je op tijd officieel ziekmelden / afmelden via he Infopunt / student.curio.nl

  • EN je officieel voor het examen afmelden via TOPDESK!

  • ANDERS VERSPEEL JE JE EERSTE KANS VOOR HET EXAMEN!!!

Slide 5 - Slide

Instellingsexamen schrijven

  • Twee verschillende schrijfopdrachten
    (zakelijke e-mail, betoog, artikel, voorstel, verslag, uitnodiging, ...)

  • Op een computer van school
  • 60 minuten 
  • Dyslexieverklaring / ADD, ADHD?
    Check dan waar je recht op hebt! 

Slide 6 - Slide

Cito-examen lezen & luisteren

In het computerlokaal op school
  • 120 minuten de tijd
  • Je maakt het examen op de computer.
  • Je krijgt één totaalcijfer voor lezen en luisteren.

Toegestane hulpmiddelen
  • Pen en papier
  • Verklarend woordenboek Nederlands
  • NEEM OORTJES / HOOFDTELEFOON MET DRAAD MEE!!!

Slide 7 - Slide

Examensprint & examentraining

Slide 8 - Slide

Instellingsexamen spreken

Je plant zelf een moment in

  • Mondelinge presentatie van ongeveer
    10 minuten over een (maatschappelijk) onderwerp.
  • Vooraf krijg je een examenboekje met uitleg over de opdracht.
  • Het examen wordt op camera opgenomen i.v.m. een tweede beoordeling.

Slide 9 - Slide

Instellingsexamen gesprekken

Je plant zelf een moment in

  • Zakelijk, formeel gesprek van ongeveer
    15 minuten aan de hand van een situatieschets.
  • Het examen wordt op camera opgenomen i.v.m. een tweede beoordeling.
  • Je mag gespreksnotities meenemen die je vooraf hebt voorbereid.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Komende lessen
Oefenen met schrijfvaardigheid!!!
> Zakelijke mail
> Artikel, reactie, betoog, verslag...
> Examentraining in Nu Nederlands
   online

Zet in je agenda!
26 november oefenexamen schrijven



Slide 12 - Slide

Het Cito-examen lezen, kijken en luisteren 3F
  1. Oefenen via Facet (zie It's Learning)
  2. Oefenen via examensprint op Nu Nederlands online;



Slide 13 - Slide

Soorten examenvragen
  1. De meeste vragen testen of je begrijpt waar een tekst of fragment over gaat, of je hoofd- en bijzaken kunt onderscheiden, of de inhoud betrouwbaar is, enz.

  2. Af en toe krijg je een vraag over de betekenis van een woord of een zin.

Voorbeeld vraag over betekenis woord / zin

Slide 14 - Slide

Vragen over tekstdoelen - welke vier tekstdoelen zijn er ook al weer?

Slide 15 - Open question

Informeren
Instrueren
Overtuigen
Activeren
Betoog
Recept
Gebruiksaanwijzing
Nieuwsbericht
Interview
Ingezonden brief
Opiniestuk
Reclamefolder
Recensie
Achtergrondartikel

Slide 16 - Drag question

Vragen over onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp - waar gaat de tekst over in een of enkele woorden?

Hoofdgedachte - wat wordt er in één zin over dat onderwerp gezegd in de tekst ? (Ook wel: de kortst mogelijke samenvatting van de tekst)

Slide 17 - Slide

In welk tekstdeel wordt de hoofdgedachte vaak herhaald of samengevat?
A
In de inleiding
B
In de lead
C
In de tweede alinea
D
In het slot

Slide 18 - Quiz

Vragen over tekstrelaties
Tekstverbanden
Wat voor een verband hebben twee of meerdere alinea's met elkaar?

Signaalwoorden
Woorden die een signaaltje afgeven waaraan je het tekstverband kunt herkennen.

Slide 19 - Slide

Conclusie
Tegenstelling
Reden / argument
Oorzaak-gevolg
hoewel
dus
kortom
doordat
echter
want
daarom
toch
desondanks
als gevolg van
omdat
concluderend
maar

Slide 20 - Drag question

Vragen over de functie van een tekstdeel
Bijvoorbeeld:
  1. Wat is de functie van de eerste vetgedrukte alinea?
  2. Wat is de bedoeling van het tekstdeel in het kader?

Let op:
  • De inhoud van de tekst
  • De plaats van een tekstdeel (inleiding / slot)
  • De vormgeving en manier van presenteren

Slide 21 - Slide

Welke functies kan een inleiding van een tekst hebben?
A
Nieuwsgierig maken
B
Onderwerp introduceren
C
Conclusie geven
D
Aankondigen hoe de tekst in elkaar zit

Slide 22 - Quiz

Vragen over feiten en meningen - wat is het verschil tussen feiten en meningen?

Slide 23 - Open question

Bestaat een informatieve tekst alleen maar uit feiten?
A
Ja, er worden geen meningen in genoemd
B
Nee, in een informatieve tekst staan vaak feiten, maar er kunnen net zo goed meningen in staan
C
Nee, in een informatieve tekst worden vooral meningen genoemd, maar wel van voor- & tegenstanders

Slide 24 - Quiz

Standpunten en argumenten
Standpunt - de mening die iemand over een onderwerp heeft.
Ik vind dat... / Mijn mening is...

Argument - redenen waarmee je een ander overtuigt om er net zo over te denken.
Want, daarom, omdat, 

Slide 25 - Slide

Een redenering beoordelen
  • Kloppen de aangevoerde feiten wel of zijn ze (deels) onjuist of onvolledig?

  • Zijn de feiten representatief of laten ze maar één kant van de zaak zien?

  • Zijn de argumenten die gegeven worden subjectief of objectief?

  • Is het argument wel geldig of is het eigenlijk een drogreden?

Slide 26 - Slide

Geldig argument of niet?
Mijn oma dronk elke dag 3 glazen cola en zij is 92 jaar oud geworden. Het drinken van cola is dus gezond.
Ja
Nee

Slide 27 - Poll

Wat zijn aanwijzingen voor een betrouwbare tekst?
A
Voor- en tegenstanders komen allebei aan het woord.
B
De auteur of programmamaker neemt zelf een duidelijk standpunt in.
C
Feiten worden objectief beschreven en de bronnen worden vermeld.
D
De naam van de schrijver staat vermeld bij de tekst.

Slide 28 - Quiz

Vragen over toon en houding
De deelnemers aan een gesprek kunnen zich op verschillende manieren opstellen. Hun houding kan neutraal zijn, maar ook partijdig, kritisch, verontwaardigd, enthousiast of afwijzend. Dat merk je aan de inhoud van wat ze zeggen, en aan de toon waarop.

Voor een leestekst geldt eigenlijk hetzelfde. Iemand die kritisch is, spreekt of schrijft anders dan iemand die enthousiast is.

Slide 29 - Slide

1

Slide 30 - Video

00:57
Welke houding heeft Anton Damen tegenover de Landelijke Opschoondag?
A
Enthousiast
B
Neutraal
C
Afwijzend
D
Kritisch

Slide 31 - Quiz

Volgende week
  • Oefenen examen schrijfvaardigheid

Slide 32 - Slide