This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Heute
Ziele der Periode
Prüfung
Wiederholung
Lesen
Slide 1 - Slide
Ziele der Periode
Aan het eind van deze periode:
kan je zeggen en vragen hoe laat het is
kan je een afspraak maken
ken je woorden met betrekking tot wintersport en reizen
kan je een treinkaartje of reis boeken
gaat lezen en luisteren je nog gemakkelijker af
kan je een korte brief schrijven
ken je de regels voor de regelmatige werkwoorden
Slide 2 - Slide
Prüfung
Vrijdag 1 april:
vaardigheidstoets
Bestaat uit lezen, luisteren en een korte brief schrijven.
De toets is digitaal.
Slide 3 - Slide
Vul het juiste vraagwoord in: _______ kommst du nach Holland? - Ich komme am 3. April.
A
wo
B
woher
C
was
D
wann
Slide 4 - Quiz
Vul het juiste vraagwoord in: _______ isst du so viel? - Weil ich Hunger habe.
A
wann
B
warum
C
was
D
wer
Slide 5 - Quiz
Vul het juiste vraagwoord in: ______ gehst du? - Ich gehe nach Spanien
A
woher
B
wann
C
wohin
D
warum
Slide 6 - Quiz
Vul het juiste vraagwoord in: ________ spät ist es? - Es ist halb neun.
A
wie
B
wer
C
was
D
wo
Slide 7 - Quiz
Vul de juiste vorm van sein in: Ich _________ nie zu spät.
A
bist
B
ist
C
bin
D
sein
Slide 8 - Quiz
Vul de juiste vorm van sein in: Wann _________ du wieder zurück?
A
bist
B
ist
C
seid
D
bin
Slide 9 - Quiz
Vul de juiste vorm van haben in: Er _______ kein Lust.
A
habt
B
hat
C
hast
D
haben
Slide 10 - Quiz
Vul de juiste vorm in van haben: ______ ihr das gesehen? Es war unglaublich!
A
hat
B
habe
C
habt
D
haben
Slide 11 - Quiz
Vul het juiste werkwoord in: Mein Vater ________ gern Pizza.
A
esse
B
ist
C
isst
D
esst
Slide 12 - Quiz
Vul het juiste werkwoord in: Er __________ gern Kaffee.
A
trinke
B
trinkst
C
trinket
D
trinkt
Slide 13 - Quiz
Vul het juiste werkwoord in: Was ____________ du trinken?
A
möchtest
B
möchtet
C
möchte
D
möchst
Slide 14 - Quiz
Vul het juiste werkwoord in: Wir __________ Schule super!
A
finde
B
finden
C
vinden
D
findet
Slide 15 - Quiz
Hoe schrijf je in het Duits: 16
Slide 16 - Open question
Hoe schrijf je in het Duits: 9
Slide 17 - Open question
Hoe schrijf je in het Duits: 17
Slide 18 - Open question
Hoe schrijf je in het Duits: 28
Slide 19 - Open question
Hoe schrijf je in het Duits: 43
Slide 20 - Open question
Vertaal naar het Duits: Ik heet Jan
Slide 21 - Open question
Vertaal naar het Duits: Ik ben veertien jaar oud.
Slide 22 - Open question
Vertaal naar het Duits: waar is de auto?
Slide 23 - Open question
Vertaal naar het Duits: Ik wil graag een cola.
Slide 24 - Open question
Vertaal naar het Duits: Wat wil je drinken?
Slide 25 - Open question
Vertaal naar het Duits: Ik eet graag schnitzel.
Slide 26 - Open question
Vertaal naar het Duits: ik wil graag betalen.
Slide 27 - Open question
Vertaal naar het Duits: alsjeblieft
Slide 28 - Open question
Vertaal naar het Duits: Mijn vader heeft honger.
Slide 29 - Open question
Vertaal naar het Duits: Wanneer komen zij?
Slide 30 - Open question
Hartmut hat im Februar eine Reise gemacht: Er ist in die Alpen gefahren, in ein kleines Dorf in Österreich. Er hat in einem hübschen Hotel ein Einzelzimmer bekommen.
Das Essen im Hotel hat ihm sehr gut geschmeckt. Jeden Morgen ist Hartmut zum Skikurs gegangen. Der Skilehrer, Herr Winter, hat gesagt: "Hartmut ist der beste von meinen Schülern!" Hartmut hat sich sehr gefreut.
Slide 31 - Slide
Wanneer ging Hartmut op skivakantie?
A
Im Sommer
B
Im Herbst
C
In Februar
D
In den Alpen
Slide 32 - Quiz
Was het hotel goed of slecht?
A
Slecht, denn es war klein
B
Slecht, denn es war dort laut
C
Gut, das Hotel war hübsch
D
Slecht, denn er hatte eine Einzelzimmer
Slide 33 - Quiz
Wat heeft Hartmut op vakantie geleerd?
A
Wein trinken
B
Ski fahren
C
Lange schlafen
D
Österreichisch
Slide 34 - Quiz
Am letzten Abend hat die ganze Gruppe Abschied gefeiert. Sie haben viel Wein getrunken. Dann hat Hartmut gesagt: "Ich habe eine Idee! Wir wollen in der Dunkelheit Ski laufen!" Alle haben geantwortet: "Das ist eine tolle Idee!"
Sie sind in der Dunkelheit Ski gelaufen. Hartmut hat sich das Bein gebrochen. Armer Hartmut!
Slide 35 - Slide
Wat hebben ze op de laatste avond gedronken?
A
nichts
B
Bier
C
Wein
D
Schnaps
Slide 36 - Quiz
Had Hartmut een goed of een slecht idee?
A
Gut, aber gefährlich
B
Er hatte keine Idee
C
Skifahren in der Nacht sollte jeder machen
D
Keiner mochte sein Idee
Slide 37 - Quiz
Wat gebeurde er met Hartmut?
A
Er hat den Zug verpasst
B
Er konnte sein Hotel nicht mehr finden
C
Er hat Wein getrunken
D
Er hat sein Bein gebrochen
Slide 38 - Quiz
Slide 39 - Video
00:25
Waar is het het warmst?
Slide 40 - Open question
00:56
Hoe laat is het het koudst in Oostenrijk?
Slide 41 - Open question
Hausaufgaben
Leren:
werkwoorden haben, sein, möchten, trinken en essen