1. Present simple: tegenwoordige tijd
FEIT, GEWOONTE, REGELMAAT
he/she/it: S achter het werkwoord
signaalwoorden: always, never, usually etc
2. Present continuous: tegenwoordige tijd / een actie doe je NU op dit moment
TO BE (am, is, are) + WERKWOORD + ING
signaalwoorden: now,, at the moment, currently