2.8 spelling

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed schrijven.

Slide 2 - Slide

Werkwoorden
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Er zijn regels om die werkwoorden goed te schrijven.

Dit kan aan de hand van het werkwoord 'lopen'.


Slide 3 - Slide

Zo schrijf je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Schrijf altijd eerst de ik-vorm.
Vul op de plek van het werkwoord ‘lopen’ in.
Hoor je aan het eind van ‘lopen’ een –t? Dan schrijf je het werkwoord ook met een –t.

Slide 4 - Slide

Voorbeeld

Hij (branden) zich aan de kaars.
Hij loopt zich aan de kaars; ik hoor een –t dus…
Hij brandt zich aan de kaars.

Slide 5 - Slide

 knopen [tt] 

Ik _____________ de touwtjes bij elkaar

Slide 6 - Slide

 proberen [tt] 

Nina _____________ haar boek vandaag uit te lezen.

Slide 7 - Slide

 reizen [tt] 

Die mensen _____________ richting de Noordpool.

Slide 8 - Slide

 worden [tt] 

Die mensen _____________ snel opgehaald.

Slide 9 - Slide

redden [tt]

Ik _____________ het niet om eerder te komen.

Slide 10 - Slide

Aan de slag
Talent!
Hoofdstuk 2 Spelling, bladzijde 163.
Opdrachten: 1, 4, 5.

Slide 11 - Slide

Komma
Een komma staat NIET aan het einde van een zin, maar in een zin.
Een komma gebruik je als volgt:
  1. Bij een opsomming: meng de komkommer met de sla, de tomaten, de uitjes en de dressing. 
  2. Als je iemand aanspreekt: Rachida, kun je mij helpen?
  3. Tussen twee persoonsvormen: als je klaar bent, mag je naar huis.
  4. Voor woorden zoals want, maar, omdat: Het was heerlijk, want ik had het zelf gemaakt. 

Slide 12 - Slide

Aan de slag!
Talent!
Hoofdstuk 2 Spelling, blz. 166.
Opdrachten: 7, 8, 9, 10, 12, 13, 14. 

Klaar en nagekeken?
Dan maak je online de Test Jezelf van Spelling. 

Slide 13 - Slide

Evaluatie
  • Welke opdracht vond je makkelijk?
  • Welke opdracht vond je wat moeilijker?

Slide 14 - Slide