Tekstverbanden NuNed 4.2

Tekstverbanden
4.2 NuNederlands
Vanaf pag. 307
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Tekstverbanden
4.2 NuNederlands
Vanaf pag. 307

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

tekstverbanden en
voeg- of signaalwoorden

Slide 2 - Mind map

This item has no instructions

Lesdoel
Het kunnen gebruiken van signaalwoorden en -zinnen om verbanden in je tekst duidelijk te kunnen maken.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Wat is een voeg- of signaalwoord?
A
Een woord waarmee een verband wordt aangegeven tussen twee alinea’s, zinnen of deelzinnen.
B
Een woord waarmee de schrijver wil zeggen dat er iets belangrijks komt.
C
Een woord waarmee de schrijver de aandacht wil trekken.
D
Een woord waarmee het einde van de tekst wordt aangeduid.

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Wat is GEEN functie van signaalwoorden in een tekst?
A
Signaalwoorden helpen de lezer.
B
Signaalwoorden geven de kern van de tekst weer.
C
Signaalwoorden zorgen voor samenhang.
D
Signaalwoorden geven structuur aan een tekst.

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Voeg- of signaalwoorden
  • Een voegwoord is een woord dat twee korte zinnen, woordgroepen of woorden aan elkaar koppelt.
  • Het voegt de zinnen dus eigenlijk samen. Vandaar ook de naam. 
  • Het woorden geven een signaal aan de lezer over verbanden in de tekst, daarom ook wel de naam: signaalwoorden.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Slide 7 - Slide

Zie jullie boek op pag. 332.
Voorbeelden van signaalwoorden zijn:
A
de, het, een
B
eerst, daarna, vervolgens, omdat
C
die, dat, wie, wat
D
jou, jouw, onze, jullie

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn signaalwoorden voor een toelichting?
A
ten eerste, ten tweede, ook, ten slotte, verder
B
maar, echter, toch, enerzijds, hoewel
C
voordat, eerst, vroeger, intussen, tijdens
D
bijvoorbeeld, zoals, onder andere

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn signaalwoorden voor een tegenstelling?
A
ten eerste, ten tweede, ook, ten slotte, verder
B
maar, echter, toch, enerzijds, hoewel
C
voordat, eerst, vroeger, intussen, tijdens
D
dus, daardoor, hieruit volgt, kortom

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wat is géén signaalwoord voor een opsomming?
A
tevens
B
en
C
ten eerste
D
omdat

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

omdat, daarom en want zijn signaalwoorden voor:
A
reden
B
tegenstelling
C
vergelijking
D
volgorde van tijd

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het tekstverband bij het signaalwoord 'daardoor'?
A
tijd
B
samenvatting
C
oorzaak-gevolg
D
opsomming/volgorde

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het tekstverband van het signaalwoord 'zoals'?
A
reden
B
conclusie
C
tijd
D
toelichting/vergelijking

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het voegwoord in de zin?
Morgen trakteer ik op appeltaart, mits ik mijn portfolio heb ingeleverd.
A
morgen
B
mits
C
met
D
haal

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Voegwoorden van tijd
Deze woorden geven aan in welke volgorde de zaken zich afspelen: ‘Zij belt met Karel, terwijl ze de boodschappen doet.’ 

Voegwoorden van tijd zijn onder meer nadat, voordat, zolang, terwijl en totdat.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

voorwaardelijk verband
reden, oorzaak, gevolg
tijd
als
doordat
nadat
omdat
voordat
mits
terwijl
indien
want

Slide 17 - Drag question

This item has no instructions

Kies het juiste voegwoord.
... het buiten stormt, is het binnen lekker warm en droog.
A
Tenzij
B
Hoewel
C
En
D
Want

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Vul het ontbrekende voegwoord in:
Ik ruim de tafel op, _____mijn moeder de tafel kan dekken.
A
omdat
B
doordat
C
zodat
D
voordat

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Vul het ontbrekende voegwoord in:
Mijn vader had pizza besteld, _____ ik wilde liever spaghetti.
A
terwijl
B
als
C
omdat
D
maar

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Vul het ontbrekende voegwoord in:
Gisteren is de kat weggelopen, .... mijn zus de deur open had laten staan.
A
hoewel
B
doordat
C
zodat
D
dus

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Vul het ontbrekende voegwoord in: Vanmiddag ga ik niet naar buiten, ... het wordt slecht weer.

A
omdat
B
hoewel
C
want
D
ondanks

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Vul het ontbrekende voegwoord in:
Mijn vader had pizza besteld, _____ ik wilde liever spaghetti.
A
terwijl
B
als
C
omdat
D
maar

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Kies het juiste voegwoord.
... het hard stormt, ga ik toch met de fiets naar mijn werk.
A
Tenzij
B
Hoewel
C
En
D
Want

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Maken in/met boek:
Opdracht 1 t/m 5

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Extra info

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Wat is het voegwoord in deze zin?
Hij kwam te laat, doordat de brug open stond.
A
doordat
B
brug
C
laat
D
hij

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Voorwaardelijk verband
Voegwoorden zoals als, mits, tenzij, wanneer, indien geven een voorwaarde aan. Iets gebeurt alleen als er aan een voorwaarde is voldaan. 
Als jij de vuilniszak buiten zet, breng ik de kinderen naar bed.
Let op: 
Mits betekent 'als, op voorwaarde dat'; 
tenzij betekent 'maar niet als, behalve als'.
Ik kan morgen niet komen, tenzij mijn kinderen bij een vriendje kunnen spelen.

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Wat is het voegwoord in deze zin?
Hij kwam te laat, doordat de brug openstond.
A
doordat
B
brug
C
laat
D
hij

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Voegwoorden van reden, verklaring, argument

Woorden als doordat, omdat, zodat, opdat en want geven aan wat de reden of de oorzaak/gevolg van iets is.
Doordat ik de trein miste, was ik te laat.
Hij vindt dat niet leuk, want hij houdt niet van verliezen.
Zij wil geen hulp van Jan, omdat ze Jan niet aardig vindt.

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Wat is het voegwoord in deze zin?
Hij brengt de kinderen weg, voordat hij naar het werk gaat.
A
brengt
B
voordat
C
naar
D
werk

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het voegwoord in deze zin?
Hij wil wel naar de bioscoop, maar hij heeft geen geld.
A
wel
B
bioscoop
C
maar
D
geen

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Voegwoorden van tegenstelling
Voorbeelden: maar, toch, doch, echter, in tegenstelling tot.
Deze woorden geven een tegenstelling tussen zinnen aan: 
‘Hij wil niet, maar zij wel’
‘De voorstelling was lang doch interessant.’ 

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Wat is het voegwoord in de volgende zinnen?
Dit pretpark heeft veel attracties. Zo is er een achtbaan. Verder zijn er ook draaimolens.
A
veel
B
achtbaan
C
verder
D
ook

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Voegwoorden van opsomming 
Bij deze voegwoorden worden er verschillende dingen, kenmerken of oorzaken achter elkaar genoemd.  Een opsomming kan voorkomen in één zin en in meerdere zinnen.
Voorbeelden zijn: en, of, ten eerste, ten tweede, bovendien, daarbij, tot slot, verder.
Dat probleem kent meerdere oorzaken. Ten eerste komen veel mensen te laat. Daarnaast vergeten ze vaak geld mee te nemen.

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Wat is het voegwoord in deze zin?
Samengevat komen wij tot de conclusie dat er veel voegwoorden zijn.
A
samengevat
B
conclusie
C
veel
D
voegwoorden

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Voegwoorden van samenvatting en conclusie
Woorden als dus, concluderend, daarom geven aan dat er een conclusie komt of dat iemand een besluit heeft genomen.
Daarom verkopen wij vanaf nu geen ijs meer.
Bij voegwoorden zoals tot slot, samengevat, kortom  en al met al wordt het belangrijkste uit de tekst nog eens kort samengevat of herhaald.  Dit is vaak aan het einde van de tekst, maar kan ook aan het begin van de tekst voorkomen.

Slide 37 - Slide

This item has no instructions