Voegwoorden en tekstverbanden

Voegwoorden
Een voegwoord is een woord dat twee korte zinnen, woordgroepen of woorden aan elkaar koppelt.

Het voegt de zinnen dus eigenlijk samen. Vandaar ook de naam. Een voegwoord vertelt je bovendien wat het verband is tussen de twee korte stukjes, we noemen dat ook wel het tekstverband.
Voegwoorden worden ook wel signaalwoorden genoemd.
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Voegwoorden
Een voegwoord is een woord dat twee korte zinnen, woordgroepen of woorden aan elkaar koppelt.

Het voegt de zinnen dus eigenlijk samen. Vandaar ook de naam. Een voegwoord vertelt je bovendien wat het verband is tussen de twee korte stukjes, we noemen dat ook wel het tekstverband.
Voegwoorden worden ook wel signaalwoorden genoemd.

Slide 1 - Slide

Wat is het voegwoord in de zin?
Morgen trakteer ik op appeltaart, mits ik mijn proeve onderhoud haal.
A
morgen
B
mits
C
met
D
haal

Slide 2 - Quiz

Voorwaardelijk verband
Voegwoorden zoals als, mits, tenzij, wanneer, indien geven een voorwaarde aan. Iets gebeurt alleen als er aan een voorwaarde is voldaan. 
Als jij de vuilniszak buiten zet, breng ik de kinderen naar bed.
Let op: 
Mits betekent 'als, op voorwaarde dat'; 
tenzij betekent 'maar niet als, behalve als'.
Ik kan morgen niet komen, tenzij mijn kinderen bij een vriendje kunnen spelen.

Slide 3 - Slide

Wat is het voegwoord in deze zin?
Hij kwam te laat, omdat de brug open stond.
A
omdat
B
brug
C
laat
D
hij

Slide 4 - Quiz

Voegwoorden van reden, oorzaak en gevolg 
Woorden als doordat, omdat, zodat, opdat en want geven aan wat de reden of de oorzaak/gevolg van iets is.
Doordat ik de trein miste, was ik te laat.
Hij vindt dat niet leuk, want hij houdt niet van verliezen.
Zij wil geen hulp van Jan, omdat ze Jan niet aardig vindt.

Slide 5 - Slide

Wat is het voegwoord in deze zin?
Hij brengt de kinderen weg, voordat hij naar het werk gaat.
A
brengt
B
voordat
C
naar
D
werk

Slide 6 - Quiz

Voegwoorden van tijd
Deze woorden geven aan in welke volgorde de zaken zich afspelen: ‘Zij belt met Karel, terwijl ze de boodschappen doet.’ 

Voegwoorden van tijd zijn onder meer nadat, voordat, zolang, terwijl en totdat.

Slide 7 - Slide

Wat is het voegwoord in deze zin?
Hij wil wel naar de bioscoop, maar hij heeft geen geld.
A
wel
B
bioscoop
C
maar
D
geen

Slide 8 - Quiz

Voegwoorden van tegenstelling
voorbeelden: maar, toch, doch, echter, in tegenstelling tot.
Deze woorden geven een tegenstelling tussen zinnen aan: ‘Hij wil niet, maar zij wel’, ‘De voorstelling was lang doch interessant.’ 

Slide 9 - Slide

Wat is het voegwoord in de volgende zinnen?
Dit pretpark heeft veel attracties. Zo is er een achtbaan. Verder zijn er ook draaimolens.
A
veel
B
achtbaan
C
verder
D
ook

Slide 10 - Quiz

Voegwoorden van opsomming 
Bij deze voegwoorden worden er verschillende dingen, kenmerken of oorzaken achter elkaar genoemd.  Een opsomming kan voorkomen in één zin en in meerdere zinnen.
Voorbeelden zijn: en, of, ten eerste, ten tweede, bovendien, daarbij, tot slot, verder.
Dat probleem kent meerdere oorzaken. Ten eerste komen veel mensen te laat. Daarnaast vergeten ze vaak geld mee te nemen.

Slide 11 - Slide

Wat is het voegwoord in deze zin?
Samengevat komen wij tot de conclusie dat er veel voegwoorden zijn.
A
samengevat
B
conclusie
C
veel
D
voegwoorden

Slide 12 - Quiz

Voegwoorden van samenvatting en conclusie
Woorden als dus, concluderend, daarom geven aan dat er een conclusie komt of dat iemand een besluit heeft genomen.
Daarom verkopen wij vanaf nu geen ijs meer.
Bij voegwoorden zoals tot slot, samengevat, kortom  en al met al wordt het belangrijkste uit de tekst nog eens kort samengevat of herhaald.  Dit is vaak aan het einde van de tekst, maar kan ook aan het begin van de tekst voorkomen.

Slide 13 - Slide

Kies het juiste voegwoord.
... het buiten stormt, is het binnen lekker warm en droog.
A
Tenzij
B
Hoewel
C
En
D
Want

Slide 14 - Quiz

Vul het ontbrekende voegwoord in:
Ik ruim de tafel op, _____mijn moeder de tafel kan dekken.
A
omdat
B
doordat
C
zodat
D
voordat

Slide 15 - Quiz

Vul het ontbrekende voegwoord in:
Mijn vader had pizza besteld, _____ ik wilde liever spaghetti.
A
terwijl
B
als
C
omdat
D
maar

Slide 16 - Quiz

Vul het ontbrekende voegwoord in:
Gisteren is de kat weggelopen, .... mijn zus de deur open had laten staan.
A
hoewel
B
doordat
C
zodat
D
dus

Slide 17 - Quiz

Vul het ontbrekende voegwoord in: Vanmiddag ga ik niet naar buiten, ... het wordt slecht weer.

A
omdat
B
hoewel
C
want
D
ondanks

Slide 18 - Quiz

Kies het juiste voegwoord.
... het hard stormt, ga ik toch met de fiets naar mijn werk.
A
Tenzij
B
Hoewel
C
En
D
Want

Slide 19 - Quiz

Hoe ging deze test?
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll