What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Grammatica groep 7 herhaling Blok 4
Grammatica
We oefenen:
- Voorzetsels
- Zelfstandige naamwoorden
- Stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden
- Voegwoorden
- Persoonsvorm
- Onderwerp
- Lijdend voorwerp
1 / 43
next
Slide 1:
Slide
Spelling
Basisschool
Groep 7
This lesson contains
43 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
4 videos
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Grammatica
We oefenen:
- Voorzetsels
- Zelfstandige naamwoorden
- Stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden
- Voegwoorden
- Persoonsvorm
- Onderwerp
- Lijdend voorwerp
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Wat is het voorzetsel?
Erik verkoopt de auto met aanhanger.
A
Erik
B
aanhanger
C
met
D
verkoopt
Slide 3 - Quiz
.Wat is het voorzetsel?
Mijn moeder koopt brood bij de bakker
A
bij
B
brood
C
mijn moeder
D
de bakker
Slide 4 - Quiz
Wat is het voorzetsel?
Joep gaat naar Parijs.
A
Joep
B
Parijs
C
gaat
D
naar
Slide 5 - Quiz
Wat is het voorzetsel?
De jongen schiet de bal over het doel.
A
De jongen
B
over
C
schiet
D
het doel
Slide 6 - Quiz
Wat is het voorzetsel?
Ik hang mijn was aan de waslijn.
A
Ik
B
de waslijn
C
hang
D
aan
Slide 7 - Quiz
Wat is het voorzetsel?
Er ligt rommel onder de kast.
A
Er
B
ligt
C
rommel
D
onder
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Video
Wat zijn de zelfstandige naamwoorden?
De rijke jongen gaf het meisje een diamant.
Slide 10 - Open question
Wat zijn de zelfstandige naamwoorden?
Dirk werkte de hele ochtend in huis.
Slide 11 - Open question
Wat zijn de zelfstandige naamwoorden?
Justin veroorzaakte een ruzie met zijn gedrag.
Slide 12 - Open question
Wat zijn de zelfstandige naamwoorden?
De oude zwerver gaf een blikje aan de vrouw.
Slide 13 - Open question
Wat zijn de zelfstandige naamwoorden?
Uw zoon verkocht op woensdag vis op de markt.
Slide 14 - Open question
Slide 15 - Video
Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
Er zit een gat in die plastic tas.
A
zit
B
tas
C
die
D
plastic
Slide 16 - Quiz
Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
Mijn oma droeg altijd gouden sieraden.
A
gouden
B
sieraden
C
mijn oma
D
droeg
Slide 17 - Quiz
Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
Die grote glazen deur is helemaal nieuw.
A
grote
B
deur
C
glazen
D
nieuw
Slide 18 - Quiz
Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
Die lieve jongen draagt een nieuw katoenen shirt.
A
shirt
B
katoenen
C
lieve
D
shirt
Slide 19 - Quiz
Slide 20 - Video
Wat is het voegwoord?
We mogen vanavond opblijven, maar morgen moeten we vroeg naar bed.
A
mogen
B
morgen
C
maar
D
moeten
Slide 21 - Quiz
Wat is het voegwoord?
Het is slecht weer, want het regent.
A
slecht
B
weer
C
regent
D
want
Slide 22 - Quiz
Wat is het voegwoord?
Zijn zus werd kwaad, omdat ze haar zin niet kreeg.
A
Zus
B
kwaad
C
omdat
D
zin
Slide 23 - Quiz
Wat is het voegwoord?
Het is warm en de zon schijnt.
A
het
B
en
C
zon
D
warm
Slide 24 - Quiz
Wat is het voegwoord?
De vrouw legde haar spullen bij de kassa, hoewel ze nog niet aan de beurt was.
A
hoewel
B
nog
C
aan
D
de beurt
Slide 25 - Quiz
Slide 26 - Slide
Wat is de persoonsvorm?
Zij zijn gisteren naar het zwembad geweest.
A
zij
B
zijn
C
geweest
D
gisteren
Slide 27 - Quiz
Wat is de persoonsvorm?
Vorige week hebben wij gewonnen.
A
hebben
B
wij
C
vorige week
D
gewonnen
Slide 28 - Quiz
Wat is de persoonsvorm?
Mijn oma zegt dat ik op mijn moeder lijk.
A
Mijn oma
B
lijk
C
zegt
D
mijn moeder
Slide 29 - Quiz
Slide 30 - Slide
Wat is het onderwerp?
Vanmorgen heeft mijn oma een cadeau gekregen.
A
vanmorgen
B
heeft
C
mijn oma
D
een cadeau
Slide 31 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Ik vertel aan mijn moeder altijd de waarheid.
A
vertel
B
ik
C
mijn moeder
D
de waarheid
Slide 32 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Sinds vandaag mogen wij weer voetballen.
A
Sinds
B
vandaag
C
mogen
D
wij
Slide 33 - Quiz
Wat is het onderwerp?
De stenen zijn niet kapot te krijgen.
A
zijn
B
kapot
C
de stenen
D
krijgen
Slide 34 - Quiz
Slide 35 - Slide
Wat is het lijdend voorwerp?
Mijn vader maakt vanavond macaroni.
A
Mijn vader
B
maakt
C
vanavond
D
macaroni
Slide 36 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
Zij kocht veel groente bij de groeteboer.
Tekst
A
Zij
B
kocht
C
veel groente
D
de groenteboer
Slide 37 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
Ik heb voor een week een boot gehuurd.
A
een week
B
een boot
C
heb
D
gehuurd
Slide 38 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
Mijn Zweedse vriendin heeft nooit een zak drop gegeten.
A
Mijn Zweedse vriendin
B
heeft
C
nooit
D
een zak drop
Slide 39 - Quiz
Wat is het hulpwerkwoord?
Wat is het voltooid deelwoord?
Ik heb mijn verjaardag gevierd.
Slide 40 - Open question
Wat is het hulpwerkwoord?
Wat is het voltooid deelwoord?
Ivo is dokter geworden.
Slide 41 - Open question
Wat is het hulpwerkwoord?
Wat is het voltooid deelwoord?
Er is lelijk geschilderd op de muur.
Slide 42 - Open question
Slide 43 - Open question
More lessons like this
Spelling B2W3L3
October 2024
- Lesson with
17 slides
Spelling
Basisschool
Groep 8
Thema 6: hoofdvormen werkwoorden en meewerkend voorwerp.
May 2022
- Lesson with
44 slides
Taal
Primary Education
Staal blok 5 week 4 les 3
February 2022
- Lesson with
19 slides
Spelling
Basisschool
Groep 7
Spelling B2W1L3
September 2024
- Lesson with
15 slides
Spelling
Basisschool
Groep 8
lesson Monday after Xmas
October 2022
- Lesson with
27 slides
English
Upper Secondary (Key Stage 4)
zindelen en woordsoorten
April 2022
- Lesson with
28 slides
Woordenschat
Basisschool
Groep 7
grammatica schema onderdelen mavo
February 2023
- Lesson with
27 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
Spelling B1W2L3
September 2024
- Lesson with
16 slides
Spelling
Basisschool
Groep 8