Spelling B1W2L3

Spelling B1W2L3
Woordsoorten, zinsdelen en werkwoordspelling
1 / 16
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 8

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Spelling B1W2L3
Woordsoorten, zinsdelen en werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Woordsoorten
Je kent de volgende woordsoorten:
- lidwoord                                                               - telwoord
- zelfstandig naamwoord                               - rangtelwoord
- werkwoord                                                          - voorzetsel
- hulpwerkwoord                                                 - voegwoord
- voltooid deelwoord                                         - persoonlijk voornaamwoord
- bijvoeglijk naamwoord                                  - bezittelijk voornaamwoord
- stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Slide

In de Islamitische wereld duurt een jaar niet even lang als bij ons, maar duurt het 354 dagen.
Wat is 'Islamitische' voor woord?

Slide 3 - Open question

In de Islamitische wereld duurt een jaar niet even lang als bij ons, maar duurt het 354 dagen.
Wat is 'duurt' voor woord?

Slide 4 - Open question

In de Islamitische wereld duurt een jaar niet even lang als bij ons, maar duurt het 354 dagen.
Wat is 'maar' voor woord?

Slide 5 - Open question

In de Islamitische wereld duurt een jaar niet even lang als bij ons, maar duurt het 354 dagen.
Wat is '354' voor woord?

Slide 6 - Open question

Zinsdelen
Je kent de volgende zinsdelen:
- onderwerp
- persoonsvorm
- lijdend voorwerp

Slide 7 - Slide

In China volgen ze de Chinese kalender.
Wat is in deze zin de persoonsvorm?

Slide 8 - Open question

In China volgen ze de Chinese kalender.
Wat is in deze zin het onderwerp?

Slide 9 - Open question

In China volgen ze de Chinese kalender.
Wat is in deze zin het lijdend voorwerp?

Slide 10 - Open question

Wat is de goede spelling van het werkwoord 'houden' in deze zin?
.............. jij van de natuur?
A
Hout
B
Houd
C
Houdt

Slide 11 - Quiz

Wat is de goede spelling van het werkwoord 'bevinden' in deze zin?
........... hij zich nu op de brug?
A
Bevindt
B
Bevind
C
Bevint
D
Bevond

Slide 12 - Quiz

Wat is de verleden tijd van het werkwoord 'meten' in deze zin?
De naaister meet de stof af.

A
meette
B
mat
C
matte

Slide 13 - Quiz

Wat is de verleden tijd van het werkwoord 'spreken' in deze zin?
De kinderen spreken de waarheid.

A
spreekten
B
sprakten
C
spraken

Slide 14 - Quiz

Luister naar het dictee en 
schrijf de woorden goed op in je schrift.

Slide 15 - Slide

Maak les 3:
opdracht 1 , 2 en 3

Slide 16 - Slide