Lezen T2 hoofdstuk 1,2 en 3


Ik zit klaar voor de les:

  • Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, IPad).
  • Mijn telefoon zit in mijn tas.
  • Mijn oortjes zijn uit.
  • Mijn jas hangt aan de kapstok.
  • Ik heb geen pet of capuchon op.
  • Ik eet of drink niet meer.

1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

Items in this lesson


Ik zit klaar voor de les:

  • Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, IPad).
  • Mijn telefoon zit in mijn tas.
  • Mijn oortjes zijn uit.
  • Mijn jas hangt aan de kapstok.
  • Ik heb geen pet of capuchon op.
  • Ik eet of drink niet meer.

Slide 1 - Slide

Lezen
Hoofdstuk 1, 2 en 3

Slide 2 - Slide

Wat gaan wij behandelen denk je?

Slide 3 - Slide

Onderdelen
-Tekstopbouw en hoofdgedachte
-Hoofdzaken en bijzaken samenvatten
- Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 4 - Slide

Hoofdstuk 1
Leerdoel: Je kent de opbouw van een tekst enw kan dit herkennen.
Je kunt de hoofdgedachte van de tekst herkennen.

Bladzijde 12

Slide 5 - Slide

Uit welke drie onderdelen bestaat een tekst?

Slide 6 - Slide

Wat is een onderwerp?

Slide 7 - Slide

Een goede tekst bestaat uit 
drie delen

- een inleiding
- het middenstuk (kern)
- een slot

Slide 8 - Slide

INLEIDING

- vertelt op een interessante en boeiende manier wat het onderwerp van een tekst is

Slide 9 - Slide

MIDDENSTUK (KERN)

- bestaat vaak uit meerdere alinea's
- vertelt in elke alinea iets nieuws over het onderwerp
- elke alinea kan een tussenkopje hebben

Slide 10 - Slide

SLOT

- dit is de afronding van de tekst
- hierin staat de conclusie, de hoofdgedachte of een samenvatting met de belangrijkste zaken op een rij

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

ONDERWERP
Een tekst of een verhaal gaat ergens over.
Dit noem je het onderwerp van een tekst.
Lees de tekst eerst oriënterend 
en stel dan de vraag: 
Waarover gaat de hele tekst?

Slide 13 - Slide

DEELONDERWERPEN
In een tekst kunnen verschillende dingen over een onderwerp gezegd worden.
Deze kleinere aspecten van het onderwerp zijn deelonderwerpen.

Meestal wordt er in één alinea één deelonderwerp behandeld.

Slide 14 - Slide

DEELONDERWERPEN
Als je heel snel wilt weten wat de deelonderwerpen in een tekst zijn, dan lees je een tekst globaal.

Bij globaal lezen lees je alleen de eerste en de laatste zin van elke alinea.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

HOOFDGEDACHTE van een tekst


- het belangrijkste van een tekst kan 

in één zin samengevat worden:
de hoofdgedachte

Slide 17 - Slide

HOE VIND JE DE HOOFDGEDACHTE?


De hoofdgedachte staat MEESTAL in de inleiding of het slot (dus niet altijd!)

Je vindt de hoofdgedachte door de tekst precies te lezen (je leest de tekst goed van de eerste zin tot en met de laatste zin).

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Huiswerk
Les 1: opdracht 1 en 2 op blz. 12 t/m. 14

Les 2: opdracht 3 en 4 op blz. 15 en 16

Klaar? Opdracht 5 maken!

Slide 20 - Slide


Ik zit klaar voor de les:

  • Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, IPad).
  • Mijn telefoon zit in mijn tas.
  • Mijn oortjes zijn uit.
  • Mijn jas hangt aan de kapstok.
  • Ik heb geen pet of capuchon op.
  • Ik eet of drink niet meer.

Slide 21 - Slide

Hoofdstuk 2
Leerdoel: Je kunt onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken.


Bladzijde 38

Slide 22 - Slide

hoofdzaken
De belangrijkste informatie in een tekst noem je de hoofdzaken
Wat niet zo belangrijk is, zijn de bijzaken.

De hoofdzaken van een tekst vind je in de inleiding en/of het slot
Ook iedere alinea heeft een hoofdzaak. Deze vind je in de eerste of laatste zin.

De lay-out (opmaak) van de tekst helpt je ook om de hoofdzaken te vinden. Let op vetgedrukt, of andere kleuren



Slide 23 - Slide

Lees deze tekst 

Slide 24 - Slide

Wat voor tekstsoort is dit?
A
studietekst
B
nieuwsbericht
C
advertentie
D
schoolverslag

Slide 25 - Quiz

Bijzaken
De niet zo belangrijke zaken in een tekst noem je de bijzaken
Dit zijn bijvoorbeeld:
  • Voorbeelden en extra uitleg
  • Maakt de tekst duidelijker, leuker of beter te begrijpen.
Vooral in de alinea's in het middenstuk vind je voorbeelden en extra uitleg

Slide 26 - Slide


Is het citaat in alinea 2 een hoofdzaak of een bijzaak?
A
hoofdzaak
B
bijzaak

Slide 27 - Quiz

Wat is de hoofdzaak?

De burgemeester bezocht afgelopen zaterdag mevrouw De Jong voor haar honderdste verjaardag.
Mevrouw de Jong woont in een verzorgingshuis.
___________________
A
De burgemeester bezocht afgelopen zaterdag mevrouw de Jong voor haar honderdste verjaardag.
B
Mevrouw de Jong woont in een verzorgingshuis.

Slide 28 - Quiz

Wat is de hoofdzaak?
Alle leerlingen van klas twee hebben voor de herfstvakantie de boswachter geholpen.
De leerlingen moesten op de fiets naar het bos.
In het bos werden ze in groepen ingedeeld.
________________
A
Alle leerlingen van klas twee hebben voor de herfstvakantie de boswachter geholpen.
B
De leerlingen moesten op de fiets naar het bos.
C
In het bos werden ze in groepen ingedeeld.

Slide 29 - Quiz

Teksten met meer alinea's


- elke alinea heeft een eigen 

   hoofdzaak, want de schrijver 

   wil in elke alinea iets vertellen


- de rest van de zinnen zijn 

   bijzaak

Slide 30 - Slide

Wat vertel je als je kort wilt vertellen waar een tekst over gaat?
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Video

samenvatten
  • Als je een tekst moet onthouden, kun je de belangrijkste informatie in een samenvatting zetten.
  • Een samenvatting maak je door de belangrijkste zinnen van de alinea's onder elkaar te zetten.
  • Je kunt de samenvatting beginnen of eindigen met de hoofdgedachte van de tekst

Slide 33 - Slide


Ik zit klaar voor de les:

  • Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, IPad).
  • Mijn telefoon zit in mijn tas.
  • Mijn oortjes zijn uit.
  • Mijn jas hangt aan de kapstok.
  • Ik heb geen pet of capuchon op.
  • Ik eet of drink niet meer.

Slide 34 - Slide

Hoofdstuk 2
Leerdoel: Je kunt onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken.


Bladzijde 38

Slide 35 - Slide

Huiswerk
Les 1: opdracht 1 en 2 op blz. 39 t/m. 41

Les 2: opdracht 3 en 4 op blz. 41 t/m 43

Klaar? Opdracht 5 maken!

Slide 36 - Slide


Ik zit klaar voor de les:

  • Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, IPad).
  • Mijn telefoon zit in mijn tas.
  • Mijn oortjes zijn uit.
  • Mijn jas hangt aan de kapstok.
  • Ik heb geen pet of capuchon op.
  • Ik eet of drink niet meer.

Slide 37 - Slide

Hoofdstuk 3
Leerdoel: Je kunt opsommingen en tegenstellingen herkennen aan de hand van signaalwoorden

Bladzijde 64

Slide 38 - Slide

Signaalwoorden
Geven aan op welke manier woorden, zinnen of alinea's met elkaar samenhangen.

Deze samenhang heet tekstverband.

Slide 39 - Slide

Tekstverbanden
Er zijn veel verschillende soorten tekstverbanden. Jullie moeten er twee kennen.

1. Opsommend verband
2. Tegenstellend verband

Slide 40 - Slide

Opsommend verband
Geven een opsomming aan. 

Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook, verder en tenslotte.

Slide 41 - Slide

Tegenstellend verband
Geeft aan dat er zaken worden genoemd die het tegenovergestelde zijn.

Signaalwoorden: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, daarentegen, aan de ene kant ... aan de andere kant.

Slide 42 - Slide

Huiswerk
Les 1: opdracht 1 en 2 vanaf blz. 65

Les 2: opdracht 4 en 5 vanaf blz. 67

Klaar? Lezen in je leesboek

Slide 43 - Slide