11. eerste les januari: info bst 3

PLANNING VAN DEZE LES
0.  Nathan, je moet Bouwsteentoets 1 (Tekstsoorten) nog maken. Sophya: bouwsteentoets 2 (Onderwerp en hoofdgedachte). Wanneer willen jullie deze maken?
-Je kunt het beste de toets op een andere plek dan in het lokaal maken. 
-Vergeet niet dat je oortjes of een hoofdtelefoon nodig hebt. 

00. opstarten
1.   Nog even ophalen 
2.   Quizvraag: zinsdelen, persoonsvorm, onderwerp en ww.gezegde.
3.  Pauze


1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

PLANNING VAN DEZE LES
0.  Nathan, je moet Bouwsteentoets 1 (Tekstsoorten) nog maken. Sophya: bouwsteentoets 2 (Onderwerp en hoofdgedachte). Wanneer willen jullie deze maken?
-Je kunt het beste de toets op een andere plek dan in het lokaal maken. 
-Vergeet niet dat je oortjes of een hoofdtelefoon nodig hebt. 

00. opstarten
1.   Nog even ophalen 
2.   Quizvraag: zinsdelen, persoonsvorm, onderwerp en ww.gezegde.
3.  Pauze


Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

1. NOG EVEN OPHALEN
De zinsdelen van een zin vind je als volgt:  
   
1. Zet de zin in een andere tijd. Dat wat verandert, is een werkwoord/de pv.
2. Zet streepjes (in je hoofd) meteen voor en na de persoonsvorm (pv). 
3. Je laat nu de persoonsvorm op dezelfde plek staan. 
    a) Dat wat ervóór staat, is al een zinsdeel. Die krijg je gratis.  
    b) Wat kan er nog meer vóór? Dat is dan ook een zinsdeel. 

Let op: het moeten nog wel goede Nederlandse zinnen zijn! 
    

Slide 3 - Slide

PERSOONSVORM
De persoonsvorm is altijd een werkwoord, dat het onderwerp 'laat werken'. 

Daarom staat de persoonsvorm in het enkelvoud, als het onderwerp in het enkelvoud staat. 

Staat de pv in het meervoud, dan staat het onderwerp ook in het meervoud. 






Slide 4 - Slide

ONDERWERP
De persoonsvorm is dus een werkwoord dat het onderwerp 'laat werken'.  

Kijk maar: 'De hond van de buren | krijgt | mijn koekje.' 

►Wat is de persoonsvorm? 

Stel de vraag 'wie of wat' aan de persoonsvorm
Het antwoord is het onderwerp. 


Slide 5 - Slide

WERKWOORDELIJK GEZEGDE
... ofwel alle werkwoorden in de zin. 

Werkwoorden zijn doe-woorden. 

Ze eindigen op -en (behalve vijf ervan) en de vorm kan veranderen. 




Slide 6 - Slide

2. QUIZVRAAG!
Eén zin, vier vragen! 

Slide 7 - Slide

Wat zijn de juiste zinsdelen ook alweer?

Vandaag beginnen we weer!
A
Vandaag | beginnen we | weer!
B
Vandaag | beginnen | we | weer!
C
Vandaag beginnen | we weer!

Slide 8 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Vandaag | beginnen | we | weer!
A
Vandaag
B
beginnen
C
we
D
weer!

Slide 9 - Quiz

En wat is het onderwerp?

Vandaag | beginnen | we | weer!
A
Vandaag
B
beginnen
C
we
D
weer!

Slide 10 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Vandaag | beginnen | we | weer!
A
Vandaag
B
beginnen
C
we
D
weer!

Slide 11 - Quiz

PAUZE

Slide 12 - Slide

TWEEDE LESUUR
1. informatie over bouwsteen 3: 'Inleiding, kern en slot'.
2. Taalblokken


Volgende week het tweede lesuur bouwsteentoets 3!

Slide 13 - Slide

1. INLEIDING/KERN/SLOT
Alle goede teksten en gesprekken kennen een inleiding, kern en slot. 

Sommige tekstsoorten hebben een titel, zoals het artikel. 

Sommige hebben een afsluiting, zoals een webartikel, ingezonden brief, klachtenbrief en sollicitatiebrief. 


► Hebben de klachtenbrief en de sollicitatiebrief een titel? 

Slide 14 - Slide

1a. INLEIDING
Een inleiding heeft een functie en soms meer dan één: 
- je vertelt wat er gaat komen, wat de lezer kan verwachten;
- je prikkelt het publiek, waardoor het doorleest of blijft luisteren.
Kortom, je trekt de aandacht. 

Dat kan je heel vaak doen door een anekdote
  • Bij gesprekken: "Wat me nu is overkomen!"
  • In teksten: 'Laatst was ik bij mijn buurvrouw...' Vervolgens kan de tekst alle kanten opgaan. Laat je de buurvrouw spreken? Of zag/hoorde je zelf iets? 

Slide 15 - Slide

1b. KERN - de hele boodschap
In de kern of het middenstuk vertel jij je boodschap. 

Dat doe je door die boodschap in alinea's te zetten: elk (deel)onderwerp krijgt er één. Helemaal voor zichzelf. 

De volgorde is belangrijk. Wat ga je eerst vertellen/schrijven? 


Slide 16 - Slide

KERN - de hele boodschap
In de kern of het middenstuk vertel jij je boodschap. 

Soms willen ze een tussenkopje (alineatitel) zien, zoals in het artikel of een betoog. Bij de meeste andere tekstsoorten níet, zoals de ingezonden brief. 

Het doel van een tussenkopje is dat het de leesbaarheid bevordert. Dit werkt vooral bij lange teksten. 
  
►Gebruik jij tussenkopjes in een sollicitatiebrief?  

Slide 17 - Slide

1c. SLOT
.. heeft ook een functie, vier maar liefst. Een combinatie komt veel voor. 

1. je vat jouw tekst samen. 
'Ik wil hiermee zeggen dat ...'
2. je geeft als schrijver een eigen conclusie. 
'Dus, kortom, met andere woorden'.
3. je werpt een blik op de toekomst. 
'Dit betekent dat we in de toekomst...'
4. je stelt een vraag. 
'Betekent dit dat we x moeten doen?'


Slide 18 - Slide

TIPS
Ken de functies van de inleiding, de kern en het slot. 

Ken de tekstsoorten en de signaalwoorden die erbij passen. 

Begin met het herkennen van de tekstsoort/het tekstdoel. 
1. informatief → een artikel bijv. Kenmerk: droog, feitelijk.
2. instructief → een handleiding bijv. Kenmerk: stappenplan, gebiedende wijs.
3. activerend → een reclame bijv. Kenmerk: je moet wat doen.
4. betogend → een ingezonden brief bijv. Kenmerk: de schrijver wil jou overtuigen.

Slide 19 - Slide

BOUWSTEEN 3: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: 
pg. 1 - 3: opgave 1 t/m 8; pg. 5: opgave 13, 14; pg. 6: opgave 16, 17 en 18.

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken:
pg. 1: opgave 1, 2 en 3; pg. 2: opgave 4 en 5; pg 3: opgave 6 t/m 9; 
pg 4: opgave 12; pg. 8: opgave 23 en 24; pg. 9: opgave 25, 26 en 27; 
pg 10: opgave 29 t/m 32. 
timer
30:00

Slide 20 - Slide

EINDE VAN DE LES

Slide 21 - Slide