This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
werkwoordspelling
Om werkwoorden correct te spellen moet je weten hoe je het onderwerp en de persoonsvorm in een zin kunt vinden.
Persoonsvorm
Maak de zin vragend
Zet de zin in een andere tijd
Ik woon in de mooiste stad van Nederland.
Wie zou de chips meenemen?
Slide 2 - Slide
werkwoordspelling
Onderwerp
Stel de vraag 'wie/wat + persoonsvorm' Voorbeeld: Ze kreeg een reactie op haar brief
Zet de persoonsvorm in het enkelvoud of meervoud Voorbeeld:Welke klasgenoten willen mij feedback geven?
Slide 3 - Slide
werkwoordspelling
Samengestelde zinnen
Soms bestaat een zin uit meerdere zinnen. Je neomt dat een samengestelde zin. In zo'n zin staan ook meerdere persoonsvormen. Vaak staat er een voegwoord in een samengestelde zin, zoals: en, maar, want, of, omdat.
Voorbeeld: Ik weet zeker dat het nog een keer gebeurt.
Slide 4 - Slide
Bepaal de persoonsvorm(en) in: De wedstrijd werd met penalty's beslist
A
de wedstrijd
B
werd
Slide 5 - Quiz
Bepaal de persoonsvorm(en) in: Hij werkt bij de krant als journalist.
A
werkt
B
hij
Slide 6 - Quiz
Bepaal de persoonsvorm(en) in: Dit zijn de servers die ons bedrijf zorgvuldig beheert.
A
zijn
B
dit
C
de servers
D
beheert
Slide 7 - Quiz
Bepaal het onderwerp in: Mijn dochter luistert vaak naar muziek.
A
mijn dochter
B
luistert
C
vaak
D
naar muziek
Slide 8 - Quiz
Bepaal het onderwerp in: Vandaag repareert de monteur onze verwarming.
A
vandaag
B
repareert
C
de monteur
Slide 9 - Quiz
tegenwoordige tijd
Om de persoonvorm in de tegenwoordige tijd te vervoegen, moet je weten wat de ik-vorm van een werkwoord is. De ik-vorm vind je meestal door -en van het hele werkwoord te halen.
onderwerp persoonsvorm werken vinden
ik ik-vorm werk vind
je/jij/u ik-vorm + t werkt vindt
hij/zij/het ik-vorm + t werkt vindt
wij/jullie/zij hele werkwoord werken vinden
Slide 10 - Slide
Hoe spel je: Hij (serveren) de koffie aan de medewerkers
A
server
B
serveer
C
serveert
Slide 11 - Quiz
Hoe spel je: Zij (verbranden) haar hand aan het het vuur.
A
verbrandt
B
verbrand
Slide 12 - Quiz
Theorie
Bladzijde 60 t/m 69 Starttaal Compact handboek
TIP: gebruik het schema werkwoordspelling op bladzijde 192 van je boek!