woordsoorten 1v

woordsoorten 
werkwoorden                                 persoonlijk voornaamwoord              lidwoorden                                       bezittelijk voornaamwoord
zelfstandignaamwoord              onbepaald voornaamwoord
bijvoeglijk naamwoord                bijwoorden
voorzetsels                                       vragend voornaamwoord
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with text slides.

Items in this lesson

woordsoorten 
werkwoorden                                 persoonlijk voornaamwoord              lidwoorden                                       bezittelijk voornaamwoord
zelfstandignaamwoord              onbepaald voornaamwoord
bijvoeglijk naamwoord                bijwoorden
voorzetsels                                       vragend voornaamwoord

Slide 1 - Slide

zelfstandig werkwoorden
Belangrijkst werkwoord in de zin met een eigen betekenis (meestal het laatste werkwoord in een zin)

Ik schrijf een mooie brief.
Ik heb een mooie brief geschreven.

Slide 2 - Slide

hulpwerkwoord
Overige werkwoorden in een zin. Heeft geen eigen betekenis.

Hij heeft een dokter gebeld. 
Hij had graag dokter willen worden. 

Slide 3 - Slide

koppelwerkwoord
Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, 
schijnen, heten, dunken, voorkomen

Komt voor in een 'zijn' zin. 

Slide 4 - Slide

persoonlijk voornaamwoord

Slide 5 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord BVW

- Geeft aan van wie iets is.

- Het kan géén zn vervangen.


Jouw kat loopt buiten in de regen

Het is de jouwe

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

aanwijzend voornaamwoord

Slide 8 - Slide

aanwijzend voornaamwoord
Wijst iets of iemand aan

die, dit, deze, zulke, zo'n, dergelijke, zelf, hetzelfde, dezelfde

Slide 9 - Slide

vragend voornaamwoord
Vragende voornaamwoorden zijn: wie, wat , welke (welk) en wat voor (een). 
Ze staan heel vaak aan het begin van een vraagzin.
Let op: wanneer je andere woorden aan het begin van een vraagzin ziet staan, is het dus geen vragend voornaamwoord. 

Slide 10 - Slide

onbepaald voornaamwoord
Wijst iemand of iets aan, maar zegt niet precies over wie of wat het gaat: 
iemand, niemand, iedereen, men, menigeen, alles, elk, iets, niets, een of ander(e)

Slide 11 - Slide