mercredi le 13 avril

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

BONJOUR et BIENVENUE!

Bonjour

et 

bienvenue!!

Le programme

- Voca 3 geleerd?

- Maken leçon 4

- Oefenen met teksten

persoonlijk voornaamwoord

onderwerp	met nadruk / na vz	lijdend voorwerp	meewerkend voorwerp
je	moi	me/ m'	me / m
tu	toi	te/t'	te/ t'
il	lui	le/ l'	lui
elle	elle	la/ l'	lui
nous	nous	nous	nous
vous	vous	vous	vous
ils	eux	les	leur
elles	elles	les	leur

geef

ONDERWERP

LIJDEND VOORWERP

MEEWERKEND VOORWERP

Ik

een boek

aan mijn vader.

onderwerp

lijdend 

voorwerp

meewerkend

voorwerp

persoonsvorm

Ik

een boek

aan mijn vader.

geef

In welke zin staat een lijdend voorwerp?

1. Zij geeft het geld
2. Hij verkoopt het huis

Ik help hem.

Ik zie haar.

Wij geven jullie iets.

Heb je hun geschreven?

Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp

Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp

Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp

Le

Lui

Les

leur

La

L´

Je l'aide.

Je la vois.

On vous donne un cadeau.

Tu leur as écrit?

Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp

Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp

Waar plaats ik het lijdend voorwerp in de zin?

1. voor de persoonsvorm
2. na de persoonsvorm

Vervang het lijdend voorwerp:
Elle met le pantalon.

1. Elle le met
2. Elle la met
3. Elle l' met
4. Elle les met

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mets les vêtements.

1. Je le mets
2. Je la mets
3. Je l' mets
4. Je les mets

lijdend voorwerp:
vous connaissez le garçon?

1. je le connais
2. je la connais
3. je l'connais
4. je les connais

In welke zin staat een meewerkend voorwerp?

1. Je ne téléphone pas.
2. Je lui téléphone.

Een meewerkend voorwerp begint met een...

1. à woord
2. de woord
3. een werkwoord
4. een onderwerp

Wat is de plaats in de zin van het pers. vnw. als meewerkend voorwerp?

1. Altijd voor de persoonsvorm.
2. Altijd voor het voltooid deelwoord.
3. Als er een heel werkwoord in de zin staat , dan voor het hele werkwoord.
4. Als er een heel werkwoord in de zin staat , dan na het hele werkwoord.

In welke zin staat het meewerkend voorwerp op de juiste plek?

1. Tu nous vas demander de l'argent.
2. Tu vas nous demander de l'argent.

het meewerkend voorwerp
Tu as répondu aux copains?

1. Je leurs ai répondu par courriel.
2. je leur ai répondu par courriel.

het meewerkend voorwerp
Tu as dit à Marie de partir?

1. Je lui ai dit de partir
2. je l'ai dit de partir

Hoe ging het met het vervangen van het lijdend voorwerp en meerwerk voorwerp?

1. onvoldoende
2. matig
3. goed
4. uitstekend

Maintenant

-maken leçon 4 WB opdr 46, 47 em 49

-maken teksten 6 en 7

Apprendre: leren chapitre 4 voca 5

Finir: afmaken teksten en leçon 4