K3 H5H6

Oefenen H5 H6
1 / 24
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Oefenen H5 H6

Slide 1 - Slide

Er zijn 4 productiefactoren, welke is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Werk
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 2 - Quiz

Productiefactoren en de beloning
Om te produceren heb je productiefactoren nodig.
Iedere productiefactor heeft zijn eigen beloning.
Combineer de productiefactoren met de beloningen.


Arbeid
Kapitaal
Natuur
Ondernemerschap
Loon
Rente
Pacht
Winst

Slide 3 - Drag question

Bedrijfskolom
Maak de bedrijfskolom kloppend 
Chocoladefabriek
Supermarkt
Cacaoplantage
Groothandel

Slide 4 - Drag question

Wat is kapitaalintensief?
A
Er is veel geld
B
Machines doen vooral het werk
C
Mensen doen vooral het werk
D
Intensieve samenwerking

Slide 5 - Quiz

De afschrijving per jaar kunnen we berekenen met de volgende formule:
Afschrijving per jaar = aanschafprijs ÷ aantal gebruiksjaren

Noa koopt voor € 5.000 een nieuwe kopieerapparaat. Deze gaat vijf jaar mee. Hoeveel is de afschrijving per jaar?

A
€100
B
€1.000
C
€25.000
D
€5.000

Slide 6 - Quiz

De verkoopprijs =
A
inkoopprijs - winstopslag
B
inkoopprijs + winstopslag
C
inkoopprijs - btw
D
inkoopprijs + btw

Slide 7 - Quiz

Consumentenprijs berekenen:
De verkoopprijs van een broek is: € 16,50.
De btw is 21%.

Bereken de consumentenprijs
Consumentenprijs = verkoopprijs + btw

Slide 8 - Open question

Bereken de prijs exclusief btw.
prijs inclusief btw € 29,95 (btw 21%)
Hoeveel is de btw?

Slide 9 - Open question

Wat is een marktaandeel?
A
Verkopen van het bedrijf in procenten van de verkopen in de hele markt.
B
De verkopen van het bedrijf in euro's.
C
Verkopen van de hele markt in procenten van de verkopen van het bedrijf.
D
Aantal producten dat door het bedrijf verkocht wordt.

Slide 10 - Quiz

Apple heeft 50 miljoen telefoons verkocht. Dat is een marktaandeel van 25%. Apple heeft 15% marktaandeel. Bereken het marktaandeel van Apple

Slide 11 - Open question


Slide 12 - Open question

Geef aan of het gaat om constante of variabele kosten. 







Constante kosten
Variabele kosten
Verzendkosten
Verpakkingskosten
Huur
Verzekering
Ingredienten

Slide 13 - Drag question

Wat is productiecapaciteit?
A
Het aantal werknemers in een bedrijf.
B
De omzet van een bedrijf.
C
Het maximale aantal goederen dat een bedrijf kan produceren.
D
De winstgevendheid van een bedrijf.

Slide 14 - Quiz

Als de arbeidsproductiviteit stijgt, kan de kostprijs van een verbouwing               worden.
De arbeidsproductiviteit kan stijgen door het personeel extra                te geven.
Ze kunnen ook               gebruikmaken van technologische verbeteringen.
Als de lonen stijgen, kan de prijs van een verbouwing toch gelijk blijven als de arbeidsproductiviteit               .

lager
scholing
meer
stijgt

Slide 15 - Drag question

Bereken de arbeidsproductiviteit
50
120
  2
31
  5
  3

Slide 16 - Drag question

primaire sector
secundaire sector
tertiaire sector
primaire sector
secundaire sector
Quartairesector

Slide 17 - Drag question

scholing
arbeidsverdeling
fulltime
deeltijd
cirkel
vacature
arbeidsmarkt
solliciteren

Slide 18 - Drag question

Bij een overschot op de arbeidsmarkt (een RUIME arbeidsmarkt) is er meer ....
A
vraag
B
aanbod

Slide 19 - Quiz

Er is vraag naar arbeid op de arbeidsmarkt.
Wie zijn de vragers op de arbeidsmarkt?

A
Bedrijven en Overheid
B
Werklozen
C
Werkende
D
Geen van alle

Slide 20 - Quiz

Structurele werkloosheid
Regionale werkloosheid
Conjuncturele werkloosheid
Frictiewerkloosheid

Seizoenswerkloosheid
Hoge werkloosheid in één gebied

In bepaalde seizoenen is er geen werk.
Tijdelijke werkloosheid door slechte economie.
Werkloosheid tussen 2 banen in.
Banen die verdwijnen door robots.

Slide 21 - Drag question

opg 3 Marjet heeft haar loonstrookje ontvangen. Haar brutoloon bedraagt € 1.157. Ze moet € 280 aan loonbelasting betalen en € 80 aan sociale premies.
a) Bereken het netto-loon.
b) Wat wordt het netto-loon als de overheid de loonbelasting met 5% verlaagt?

Slide 22 - Open question

Welke uitspraak over het minimumloon is juist? Het minimumloon is:
A
Het laagste loon in een bedrijf
B
Het loon dat je minimaal moet ontvangen als je werkt
C
Het loon na belastingen en premies
D
Een ander woord voor de bijstand

Slide 23 - Quiz

is het maken van goederen of het leveren van 
Alle middelen die je nodig hebt om te produceren, noem je
Bedrijven die na elkaar aan het product meewerken, vormen samen de 
De waardevermeerdering door deze bedrijven noem je 
de 
. Als er bij de productie meer arbeid dan kapitaalgoederen
wordt gebruikt, is de productie
. Als machines het werk van
mensen overnemen, noem je dat
.
Sleep het begrip naar de juiste plaats.
produceren
diensten
productiefactoren
bedrijfskolom
arbeidsintensief
kapitaalintensief
mechanisatie
automatisering
toegevoegde waarde

Slide 24 - Drag question