Tijd en ruimte, Kern les 22 en 23

Tijd
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Tijd

Slide 1 - Slide

Vandaag
Wat heb je nodig? -> het boek, op bladzijde 90 
- Woord van de Dag
- Herhaling leerdoelen vorige week 
- Bespreken opdracht 13, Kern, les 8
- Leerdoelen deze week
- Interactieve instructie over 'tijd'
- Aan de slag!

Slide 2 - Slide

Woord van de Dag

Slide 3 - Slide

Maak een zin met het woord foutief

Slide 4 - Open question

Herhaling 
Spanning & sensatie
  • Emotionele spanning
  • Intellectuele spanning
Perspectief
  • Ik-verteller
  • Personale verteller
  • Auctoriale verteller

Slide 5 - Slide

Bespreken opdracht
  • We bespreken samen opdracht 13 van les 8 uit Kern. 
  • Ik wil van enkelen van jullie het verhaal(tje) horen dat jullie hebben geschreven. 

Slide 6 - Slide

Leerdoelen week 23
  • Ik kan versnelling, vertraging, flashbacks en flashforwards herkennen in een verhaal.
  • Ik kan uitleggen hoe een schrijver tijd inzet om spanning te creëren in een gegeven verhaal. 
  • Ik kan functioneel gebruik van ruimtebeschrijvingen herkennen  
  • Ik kan uitleggen hoe een schrijver ruimte inzet om spanning te creëren in een gegeven verhaal.
  •  Ik ken het verschil tussen 'show' en 'tell' en kan dit toepassen. 

Slide 7 - Slide

KERN les 22 Tijd
  • “tijd” in het verhaal

  • chronologisch / niet-chronologisch

Slide 8 - Slide

Verteltijd en vertelde tijd
Verteltijd:
  • De lengte van een verhaal (aantal woorden, zinnen, bladzijden). De tijd die je nodig hebt om het verhaal te lezen.

Vertelde tijd:
  • De tijdsperiode die in een verhaal besproken wordt.

Slide 9 - Slide

Versnelling en vertraging
  • Versnelling - de verteltijd duurt korter dan de vertelde tijd
“Leroy bracht die maanden door in Praag, waarna hij meteen doorreisde naar Rome om daar nog eens die maanden te blijven.”

  • Vertraging - de verteltijd duurt langer dan de vertelde tijd
“Heel langzaam heft zij het pistool omhoog. Zou ze het durven? En wat als ze mis schiet? Dan komt die engerd achter haar aan. Aarzelend kijkt ze om zich heen …”

Slide 10 - Slide

Flashback en flashforward
Flashback = terugblik op verleden
Heel kort, of juist een heel hoofdstuk (of meer)

Flashforward = vooruitwijzing naar de toekomst

Flashback en flashforward = doorbreken van de chronologie van het verhaal. 

Slide 11 - Slide

De vertelde tijd van een verhaal geef je weer in:
A
Uren, dagen, weken …
B
Regels, pagina’s

Slide 12 - Quiz

Opdracht
Onderstaande tekst heb je nodig om de volgende vraag te beantwoorden. Deze is ook te lezen op blz. 91. 

Slide 13 - Slide

De zin die we net lazen, is de eerste zin van een verhaal.

Is er in die zin sprake van een flashback of een flashforward?
A
flashback
B
flashforward

Slide 14 - Quiz

Waarom begint de schrijver zijn verhaal met deze zin, denk je? (denk hierbij aan spanning creëren)

Slide 15 - Open question

Opdracht
Onderstaande tekst 
heb je nodig om 
de volgende vraag te
beantwoorden. 

Zie ook blz. 91 van het boek. 

Slide 16 - Slide

Wijs een zin (of meerdere zinnen) aan waarin de tijd wordt versneld. Waaraan zie je dat?

Slide 17 - Open question

Wijs een zin (of meerdere zinnen) aan waarin de tijd wordt vertraagd. Waaraan zie je dat?

Slide 18 - Open question

Deze week
KERN les 22
  • Opdracht 1, 2 en 3 (opdracht 1 en 3 hebben we al gemaakt)
  • Volgende les heb je opdracht 2 gemaakt en die bespreken we. 

KERN les 23 
  • Opdracht 1 t/m 5

Show don’t tell
  • opdrachten 'show, don't tell' (zie bestand in studiewijzer week 23)

Slide 19 - Slide

Ruimte

Slide 20 - Slide

Vandaag
Wat heb je nodig? -> het boek, op bladzijde 94 
- Woord van de Dag
- Herhaling leerdoelen afgelopen woensdag + enkele opdrachten maken
- Leerdoelen deze week
- Instructie over 'ruimte'
- Zelfstandig aan de slag: opdracht 1 t/m 5, les 23
- Samen nakijken

Slide 21 - Slide

Woord van de Dag

Slide 22 - Slide

Maak een zin met de woorden 'onderdompelen in'

Slide 23 - Open question

Leerdoelen week 23
  • Ik kan versnelling, vertraging, flashbacks en flashforwards herkennen in een verhaal.
  • Ik kan uitleggen hoe een schrijver tijd inzet om spanning te creëren in een gegeven verhaal. 
  • Ik kan functioneel gebruik van ruimtebeschrijvingen herkennen  
  • Ik kan uitleggen hoe een schrijver ruimte inzet om spanning te creëren in een gegeven verhaal.
  •  Ik ken het verschil tussen 'show' en 'tell' en kan dit toepassen. 

Slide 24 - Slide

KERN les 23 - Ruimte
De ruimte is onder andere de omgeving waarin het verhaal zich afspeelt, maar het is meer dan dat! 

We lezen samen de theorie op bladzijde 94

Slide 25 - Slide

Ruimte
Niet alleen de ruimte zelf, maar ook omschrijvingen van de omgeving in die ruimte.

  • Voorwerpen (de overkokende pan)
  • Geluiden (het geblaf van een hond)
  • Weer en seizoenen (grijze luchten)
  • Tijdperken (de gouden eeuw, een verre toekomst)
  • Culturen (dampende Surinaamse roti)

Slide 26 - Slide

Functioneel
Een schrijver gebruikt de ruimte functioneel als hij de onderdelen die daarbij horen (voorwerpen, geluiden, weer, tijdperken en culturen) gebruikt om een bepaalde sfeer te creëren of een bepaalde gebeurtenis te benadrukken. 

Functioneel
  • Sfeer scheppen (een verliefd stel  in een romantisch restaurant)
  • Benadrukken bepaalde gebeurtenissen (ontvoering, verliefdheid)
  • Contrasteren (lieflijkheid tegenover dreiging)

Slide 27 - Slide

Aan de slag
  • maak opdracht 1 t/m 5 van les 23 
  • om XX:XXu weer terug in de les
  • we kijken dan samen na

  • als je geen antwoord hebt op een vraag is dat niet erg. Ik wil dan wel precies horen waarom je een bepaalde vraag niet hebt kunnen beantwoorden. 
  • Kun je dat niet? Dan krijg ik uiterlijk vanmiddag om 16.00u alle opdrachten van je via Teams doorgestuurd.  

  • Eerder klaar? Bereid je mondeling voor aan de hand van de vragenlijst in de studiewijzer. 

Slide 28 - Slide

'show, don't tell'

Slide 29 - Slide

Wat doen we vandaag? 
- Woord van de dag 
- interactieve instructie 'show, don't tell'
- opdracht 13 van les 8 herschrijven

Slide 30 - Slide

Woord van de dag 

Wat betekent het werkwoord 'voortzetten'? 

Slide 31 - Slide

Woord van de dag 

Slide 32 - Slide

Show, don’t tell
In het vertellen van een verhaal speelt de suggestie een grote rol. De lezer wil niet alles voorgekauwd krijgen, ze kopen en lezen een boek om hun hersenen te gebruiken.

Ze willen niet van de schrijver te horen krijgen dat het personage boos is, of dat hij wraakt neemt, of dat hij huilt; ze willen het zien.

Slide 33 - Slide

Show, don’t tell

De schrijver heeft de taak om de suggestie te wekken dat het personage zich verdrietig, boos of juist blij voelt. 

Probeer het te laten zien, zonder het te vertellen.

Slide 34 - Slide

Voorbeelden
Vertellen: “Hij huilt.”
Laten zien: “Zijn ogen worden wazig, een traan rolt over zijn wang.”

Vertellen: “Hij was verliefd.”
Laten zien: “Hij begon te blozen, toen ze hem aanraakte. De woorden struikelden over zijn lippen.”

Vertellen: “Ryan is boos en gooit zijn speelgoed auto door de kamer.” 
Laten zien: “Ryan perst zijn lippen op elkaar en balt zijn vuisten. Met fronsende werkbrauwen kijkt hij naar zijn speelgoed auto. Waarom doet hij het toch niet meer? Driftig grist hij hem van de grond en smijt hem hard tegen de muur. 

Slide 35 - Slide

Zoek de verschillen
Versie 1:
Ik voelde het gras in mijn keel. De zon was heet en maakte me moe. Toen ik langzaam in slaap viel droomde ik over ons allen. Tim, met zijn korte, blonde stekels voorop, vol zelfvertrouwen. Rosa liep achter Tim. Zij was verliefd op hem, dat zag je zo. De derde was Rob, hij was altijd stil. Hij schopte vaak zand de lucht in. Hij had niet door dat het zo in mijn gezicht belandde, maar ik vond hem te leuk om er iets van te zeggen.
 
Versie 2: 
‘Het gras prikte in mijn keel. De zon was gloeiend heet en leek de energie uit mijn lichaam te zuigen. Toen ik langzaam wegdoezelde leek het alsof ik ons zag aan komen lopen. Tim, met zijn korte, blonde stekels voorop, zijn kin omhoog en schouders net iets te breed. Rosa volgde Tim op de voet. Soms was het alsof die twee aan elkaar vastkleefden. De derde was Rob, zijn ogen gericht naar de grond. Vaak schopte hij het zand de lucht in. Hij had niet door dat het zo in mijn gezicht belandde, maar ik zei er nooit iets van.’

Slide 36 - Slide

Noem een verschil tussen de twee versies.

Slide 37 - Open question

Oefening
Pak je verhaal dat je hebt geschreven bij opdracht 13 van les 8 erbij!

Opdracht:
Herschrijf het verhaal. Denk hierbij aan tijd, ruimte en 'show don’t tell.' Gebruik tussen de 90 en 120 woorden. 

Slide 38 - Slide

Herschrijf het verhaal dat je hebt geschreven bij opdracht 13 uit les 8. Denk hierbij aan tijd, ruimte en 'show, don’t tell'.

Slide 39 - Open question

Deze week
- Kern, les 37 

Kies uit: 
- opdrachten Kern maken (opdracht 1t/m4)
- mondeling voorbereiden a.d.h.v. vragenlijst 

Slide 40 - Slide