H2 - Tijd en ruimte

Tijd en ruimte
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Tijd en ruimte

Slide 1 - Slide

Deze week
  • Woord van de Dag
  • Herhaling vorige week
  • Leerdoelen
  • Instructie over tijd, ruimte en show don’t tell
  • Aan de slag!

Slide 2 - Slide

Woord van de Dag

Slide 3 - Slide

Maak een zin met het woord 'foutief'.

Slide 4 - Open question

Herhaling
Spanning (les 7)
  • Emotionele spanning
  • Intellectuele spanning
Perspectief (les 8)
  • Ik-verteller
  • Personale verteller
  • Auctoriale verteller

Slide 5 - Slide

Leerdoelen
  • Ik kan versnelling, vertraging, flashbacks en flashforwards herkennen in een verhaal.
  • Ik kan uitleggen hoe een schrijver tijd inzet om spanning te creëren in een gegeven verhaal. 
  • Ik kan functioneel gebruik van ruimtebeschrijvingen herkennen in een 
  • Ik kan uitleggen hoe een schrijver ruimte inzet om spanning te creëren in een gegeven verhaal.
  •  Ik leer het verschil tussen 'show' en 'tell' en kunt dit toepassen. 

Slide 6 - Slide

KERN les 22 Tijd
  • “tijd” in het verhaal

  • chronologisch / niet-chronologisch

Slide 7 - Slide

Verteltijd en vertelde tijd
Verteltijd:
  • De lengte van een verhaal (aantal woorden, zinnen, bladzijden). De tijd die je nodig hebt om het verhaal te lezen.

Vertelde tijd:
  • De tijdsperiode die in een verhaal besproken wordt.

Slide 8 - Slide

Vertelde tijd
  • Versnelling
“Leroy bracht die maanden door in Praag, waarna hij meteen doorreisde naar Rome om daar nog eens die maanden te blijven.”

  • Vertraging
“Heel langzaam heft zij het pistool omhoog. Zou ze het durven? En wat als ze mis schiet? Dan komt die engerd achter haar aan. Aarzelend kijkt ze om zich heen …”

Slide 9 - Slide

Flashback en flashforward
Flashback = terugblik op verleden
Heel kort, of juist een heel hoofdstuk (of meer)

Flashforward = vooruitwijzing naar de toekomst

Flashback en flashforward = doorbreken van de chronologie van het verhaal. 

Slide 10 - Slide

De vertelde tijd van een verhaal geef je weer in:
A
Uren, dagen, weken …
B
Regels, pagina’s

Slide 11 - Quiz

Lees de openingszin
Op de ochtend van zijn arrestatie ging de meesterdief zoals gewoonlijk de krant halen bij de kiosk in zijn straat en las daar tot zijn verbazing dat hij gezocht werd door een internationaal team van rechercheurs. 

Slide 12 - Slide

Is er sprake van een flashback of flashforward?
A
Flashback
B
Flashforward

Slide 13 - Quiz

Waarom zou de schrijver met deze zin zijn verhaal beginnen, denk je?

Slide 14 - Open question

KERN les 23 - Ruimte
De ruimte is de omgeving waarin het verhaal zich afspeelt, waarin de personages zich bewegen.

Slide 15 - Slide

Ruimte
Niet alleen de ruimte zelf, maar ook omschrijvingen van de omgeving in die ruimte.

  • Voorwerpen (de overkokende pan)
  • Geluiden (het geblaf van een hond)
  • Weer en seizoenen (grijze luchten)
  • Tijdperken (de gouden eeuw, een verre toekomst)
  • Culturen (dampende Surinaamse roti)

Slide 16 - Slide

Functioneel
Je kunt ermee spanning creëren.

Functioneel
  • Sfeer scheppen
  • Benadrukken bepaalde gebeurtenissen (ontvoering, verliefdheid)
  • Contrasteren (lieflijkheid tegenover dreiging)

Slide 17 - Slide

Show, don’t tell
  • In het vertellen van een verhaal speelt de suggestie een grote rol. De lezer wil niet alles voorgekauwd krijgen, ze kopen en lezen een boek om hun hersenen te gebruiken.
  • Ze willen niet van de schrijver te horen krijgen dat het personage boos is, of dat hij wraakt neemt, of dat hij huilt; ze willen het zien.
  • De schrijver heeft de taak om de suggestie te wekken dat het personage zich verdrietig, boos of juist blij voelt. 
  • Probeer het te laten zien, zonder het te vertellen.

Slide 18 - Slide

Voorbeelden
Vertellen: “Hij huilt.”
Laten zien: “Zijn ogen worden wazig, een traan rolt over zijn wang.”

Vertellen: “Hij was verliefd.”
Laten zien: “Hij begon te blozen, toen ze hem aanraakte. De woorden struikelden over zijn lippen.”

Vertellen: “Ryan is boos en gooit zijn speelgoed auto door de kamer.” 
Laten zien: “Ryan perst zijn lippen op elkaar en balt zijn vuisten. Met fronsende werkbrauwen kijkt hij naar zijn speelgoed auto. Waarom doet hij het toch niet meer? Driftig grist hij hem van de grond en smijt hem hard tegen de muur. 

Slide 19 - Slide

Zoek de verschillen
Versie 1:
Ik voelde het gras in mijn keel. De zon was heet en maakte me moe. Toen ik langzaam in slaap viel, droomde ik over ons allen. Tim, met zijn korte, blonde stekels voorop, vol zelfvertrouwen. Rosa liep achter Tim. Zij was verliefd op hem, dat zag je zo. De derde was Rob, hij was altijd stil. Hij schopte vaak zand de lucht in. Hij had niet door dat het zo in mijn gezicht belandde, maar ik vond hem te leuk om er iets van te zeggen.
 
Versie 2: 
‘Het gras prikte in mijn keel. De zon was gloeiend heet en leek de energie uit mijn lichaam te zuigen. Toen ik langzaam wegdoezelde, leek het alsof ik ons zag aan komen lopen. Tim, met zijn korte, blonde stekels voorop, zijn kin omhoog en schouders net iets te breed. Rosa volgde Tim op de voet. Soms was het alsof die twee aan elkaar vastkleefden. De derde was Rob, zijn ogen gericht naar de grond. Vaak schopte hij het zand de lucht in. Hij had niet door dat het zo in mijn gezicht belandde, maar ik zei er nooit iets van.’

Slide 20 - Slide

Noem één verschil tussen de twee versies

Slide 21 - Open question

Oefening
Pak je verhaal dat je hebt geschreven bij opdracht 13 van les 8 erbij!

Opdracht:
Herschrijf het verhaal. Denk hierbij aan tijd, ruimte en show don’t tell. 

Slide 22 - Slide

Herschrijf het verhaal dat je hebt geschreven bij opdracht 13 uit les 8. Denk hierbij aan tijd, ruimte en show don’t tell.

Slide 23 - Open question

Deze week
KERN les 22
  • Opdracht 1, 2 en 3

KERN les 23 
  • Opdracht 1 t/m 5

Show don’t tell

Slide 24 - Slide