Blok 8, week 2 Les 7 zinsdelen benoemen

Welke voornaamwoorden ken jij?
1 / 30
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 7

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welke voornaamwoorden ken jij?

Slide 1 - Slide

Voornaamwoorden
persoonlijk voornaamwoord 
bezittelijk voornaamwoord
aanwijzendvoornaamwoord 
vragend voornaamwoord 
wederkerend voornaamwoord

Slide 2 - Slide

Zinsdelen
De persoonsvorm (pv)
Het onderwerp (o)
Het gezegde (gez)
Het lijdend voorwerp (lv)

Slide 3 - Slide

PERSOONSVORM VINDEN
MIJN OMA BAKT KOEKJES.

STEL EEN VRAAG EN GEBRUIK ALLE WOORDEN UIT DE ZIN.
BAKT MIJN OMA KOEKJES?

HET WERKWOORD DAT NU VOORAAN STAAT IS DE PERSOONSVORM.

HET WERKWOORD DAT NU VOORAAN STAAT IS DE PERSOONSVORM

Slide 4 - Slide

Hoe kun je de persoonsvorm (pv) vinden?

Voorbeeld: Ik ben naar huis gefietst.

Slide 5 - Open question

Wat is de pv?
De vrouw eet pasta.
A
De vrouw
B
eet
C
pasta

Slide 6 - Quiz

Wat is de pv?
David heeft de paarden verzorgd.
A
David
B
heeft
C
de paarden
D
verzorgd

Slide 7 - Quiz

Wat is de pv?
De man heeft zijn telefoon opgenomen.
A
zijn telefoon
B
heeft opgenomen
C
heeft
D
de man

Slide 8 - Quiz

Wat is de pv?
Het huis heeft veel slaapkamers.

Slide 9 - Open question

Het gezegde 

Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin, dus ook de persoonsvorm.

Ik heb lekker gegeten met mijn moeder.





Slide 10 - Slide

Wat weet jij over het gezegde?

Slide 11 - Open question

Wat is het gez:
Hij heeft de jongens opgehaald.
A
Hij
B
heeft opgehaald
C
heeft
D
de jongens

Slide 12 - Quiz

Wat is de gez?
De man heeft zijn telefoon opgenomen.
A
zijn telefoon
B
heeft opgenomen
C
heeft
D
de man

Slide 13 - Quiz

Wat is het gez:
Wij hebben de klok opgehangen.
A
de klok
B
hebben
C
hebben opgehangen
D
Wij

Slide 14 - Quiz

Wat is het gez.
Het vliegtuig is geland.

Slide 15 - Open question

Het onderwerp
Het onderwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
Ik heb lekker gegeten met mijn moeder.
Wie of wat + gezegde.
Let op: je zoekt dus eerst het gezegde!
Wie heeft gegeten?
ANTWOORD: Ik
Ik is het onderwerp.

Slide 16 - Slide

Hoe kan ik het onderwerp vinden:

Voorbeeld: Oma bakt een lekkere taart.

Slide 17 - Open question

Wat is het onderwerp (o):
We hebben het containerschip gezien
A
We
B
hebben gezien
C
hebben
D
het containerschip

Slide 18 - Quiz

Wat is het onderwerp (o):
Hij heeft de jongens opgehaald.
A
de jongens
B
heeft opgehaald
C
heeft
D
Hij

Slide 19 - Quiz

Wat is de onderwerp?
De man heeft zijn telefoon opgenomen.
A
zijn telefoon
B
heeft opgenomen
C
heeft
D
De man

Slide 20 - Quiz

Wat is het o (onderwerp)
Morgen gaan mijn vrienden naar de stad.

Slide 21 - Open question

Lijdend voorwerp
Een lijdend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Er staat altijd maar één lijdend voorwerp (lv) in een zin.

Hoe vind ik een lijdend voorwerp?
wie/wat + gezegde + onderwerp?

Slide 22 - Slide

Voorbeeld bij de zin: 

Groep 7 leert het onderwerp vinden.
Wie of wat + groep 7 (O) leert vinden (gezegde)?
Wie of wat leert groep 7 vinden?
het onderwerp is het lijdend voorwerp

Slide 23 - Slide

Wat is het lv?

Piet koopt snoep
A
Piet
B
koopt
C
snoep

Slide 24 - Quiz

Wat is het lv?

Joep ziet zijn vader en moeder.
A
Joep
B
ziet
C
zijn vader en moeder

Slide 25 - Quiz

Wat is het lv?

Wij hebben Fortnite gespeeld.
A
Wij
B
hebben
C
hebben gespeeld
D
Fortnite

Slide 26 - Quiz

Wat is het lv?
Groep 8 heeft de IEPtoets gemaakt.
A
Groep 8
B
heeft
C
de IEPtoets
D
gemaakt

Slide 27 - Quiz

Wat het het lv?
Hugo heeft zijn hond gezocht.

Slide 28 - Open question

AFKORTINGEN



O is het onderwerp

PV is de persoonsvorm

LV is het lijdend voorwerp

GEZ is het gezegde



Slide 29 - Slide

TAAL - blok 8 - week 2 - les 7



MAAK ALLE OPGAVEN

DAARNA PLUSSEN
Klaar: maak je andere werk af
of werk aan je leerdoelen of ma


Slide 30 - Slide