28. Thema 4, week 1, les 2, Zinsontleding

De persoonsvorm is altijd een werkwoord
A
Waar
B
Niet waar
1 / 25
next
Slide 1: Quiz
TaalBasisschoolGroep 7

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

De persoonsvorm is altijd een werkwoord
A
Waar
B
Niet waar

Slide 1 - Quiz

lesdoel
Ik kan zinnen met persoonsvorm, onderwerp, gezegde en lijdend voorwerp ontleden.

Slide 2 - Slide

Zinsontleding
Bij zinsontleding hak je een zin in stukjes en benoem je de zin per stukje.

Bij zinsdeelbenoeming begin je altijd met het benoemen van de persoonsvorm. De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Slide 3 - Slide

Persoonsvorm vinden


Manier 1:   Vraagproef

Manier 2:  Getalproef -
Wanneer je de zin verandert van aantal, verandert de persoonsvorm mee. 

Manier 3:  Tijdproef
Zet de zin in een andere tijd en de persoonsvorm verandert dan ook.

Mijn oma bakt koekjes.
Bakt mijn oma koekjes
Mijn oma's bakten koekjes.
Mijn oma bakte koekjes.

Slide 4 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Ik loop naar de stad
A
Ik
B
loop
C
naar
D
de stad

Slide 5 - Quiz

Het werkwoordelijk gezegde 

Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin, dus ook de persoonsvorm.

Ik heb lekker gegeten met mijn moeder.





Slide 6 - Slide

Wat is het gezegde in de volgende zin:
Ik ben naar school gelopen.
A
Ik
B
ben gelopen
C
naar school

Slide 7 - Quiz

Wat is het gezegde in deze zin:
Groep 8 heeft de eindtoets gemaakt.
A
Groep 8
B
heeft gemaakt
C
de eindtoets

Slide 8 - Quiz

Het onderwerp
Het onderwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
Ik heb lekker gegeten met mijn moeder.
Wie of wat + gezegde.
Let op: je zoekt dus eerst het gezegde!
Wie heeft gegeten?
ANTWOORD: Ik
Ik is het onderwerp.

Slide 9 - Slide

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Groep 8 heeft de eindtoets gemaakt.
A
Groep 8
B
heeft
C
de eindtoets
D
gemaakt

Slide 10 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Groep 7 leert het onderwerp vinden.
A
Groep 7
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 11 - Quiz

Lijdend voorwerp
Een lijdend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Er staat altijd maar maximaal één lijdend voorwerp (lv) in een zin.

Hoe vind ik een lijdend voorwerp?
wie/wat + gezegde + onderwerp?

Slide 12 - Slide

Voorbeeld bij de zin: 

Groep 7 leert het onderwerp vinden.



Slide 13 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Piet koopt snoep
A
Piet
B
koopt
C
snoep

Slide 14 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Joep ziet zijn vader en moeder.
A
Joep
B
ziet
C
zijn vader en moeder

Slide 15 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Groep 8 heeft de eindtoets gemaakt.
A
Groep 8
B
heeft
C
de eindtoets
D
gemaakt

Slide 16 - Quiz

AFKORTINGEN



O is onderwerp

PV is persoonsvorm

LV is onderwerp

REST V GEZ is rest van het gezegde



Slide 17 - Slide

Sleep alle afkortingen naar het juiste vak.
LV
PV
O

Slide 18 - Drag question

Sleep alle afkortingen naar het juiste vak.
LV
PV
O

Slide 19 - Drag question

Sleep alle afkortingen naar het juiste vak.
LV
PV
O
rest van
GEZ

Slide 20 - Drag question

Sleep alle afkortingen naar het juiste vak.
LV
PV
O
rest van
GEZ

Slide 21 - Drag question

Sleep alle afkortingen naar het juiste vak.
LV
PV
O
REST

Slide 22 - Drag question

Sleep alle afkortingen naar het juiste vak.
LV
PV
O
REST

Slide 23 - Drag question

taal
blok 4 - week 1 - les 2

Opgave 2
Opgave 3
20 x plussen

Slide 24 - Slide

TAAL - blok 4 - week 1 - les 2



MAAK EERST OPGAVE 1

Dan alle andere opgaven (2 en 3)

daarna ga je 15 x plussen



Slide 25 - Slide