Basisstof 4

Goedemiddag
1 / 32
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Goedemiddag

Slide 1 - Slide

Planning
1. Herhalingsquiz
2. Basisstof 4
3. Zelfstandig werken

Slide 2 - Slide

Wat betekent homeostase?
A
Instandhouden van een dynamisch evenwicht in het inwendig milieu van een organisme
B
Als je iets in balans brengt
C
Als je ervoor zorg dat je weer opwarmt als je het koud hebt.
D
Een regelkring

Slide 3 - Quiz

Een regelkring is
A
Overleg in een kring waarbij er iets geregeld moet worden
B
Proces in het lichaam waarbij de norm gehandhaafd wordt
C
Iets in mijn lichaam
D
Homeostase

Slide 4 - Quiz

Wat is de omschrijving van negatieve terugkoppeling?
A
Reactie/Proces om te streven naar homeostase
B
Reactie/Proces om homeostase te vermijden
C
Reactie/Proces om homeostase te omzeilen
D
Reactie/Proces om homeostase te activeren

Slide 5 - Quiz

Wat behoort tot het inwendige milieu?

Slide 6 - Mind map

Waar bevinden zich de schakelneuronen
A
In het Perifere zenuwstelsel
B
In het Centrale zenuwstelsel

Slide 7 - Quiz

Wat wordt er geregeld door het Animale Zenuwstelsel?
A
Bewuste reacties
B
Onbewuste reacties
C
Reflexen
D
Alle mogelijke reacties

Slide 8 - Quiz

Je hartfrequentie wordt gereguleerd door het Vegetatieve zenuwstelsel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

Hoe noemen we de zintuigcellen die prikkels opvangen?
A
Effectoren
B
Conductoren
C
Receptoren
D
Gliacellen

Slide 10 - Quiz

Gliacellen ondersteunen de neuronen. Wat kunnen gliacellen wel dat de meeste neuronen niet kunnen?
A
Gliacellen kunnen zelf voedsel aanmaken
B
Gliacellen kunnen zich delen
C
Gliacellen kunnen zelfstandig verplaatsen
D
Gliacellen kunnen prikkels opvangen

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste volgorde die impulsen afleggen?
A
Schakelneuronen - sensorische neuronen - motorische neuronen
B
Motorische neuronen - schakelneuronen - sensorische neuronen
C
Sensorische neuronen - schakelneuronen - motorische neuronen
D
Motorische neuronen - sensorische neuronen - schakelneuronen

Slide 12 - Quiz

Waar bestaat de grijze stof uit die zich de buitenkant van de hersenen bevindt?
A
Cellichamen en schakelneuronen
B
Schakelneuronen en axonen
C
Cellichamen en axonen
D
Cellichamen, schakelneuronen en axonen

Slide 13 - Quiz

In welk onderdeel worden de impulsen van de linkerhelft van het lichaam naar de rechterhersenhelft geleid?
A
In de hersenstam
B
In het ruggenmerg
C
In de kleine hersenen
D
In de verlengde merg

Slide 14 - Quiz

Basisstof 4: 
Reflexen en het autonome zenuwstelsel

Slide 15 - Slide

Reflexen
Een reflex is een vaste, onbewuste (automatische) reactie (van spieren) op een bepaalde prikkel.


Bijvoorbeeld:
De pupilreflex is een vaste reactie van de spieren in het straalvormig lichaam op een te grote hoeveelheid licht.

Slide 16 - Slide

Reflex (en reflexboog)
Reflexboog


= de weg die de impulsen afleggen bij een reflex.

Slide 17 - Slide

Bewuste reactie:
  • Via de hersenen
  • Denk je bij na
  • Doe je bewust/extra
  • Kan heel snel gaan, maar je hebt er over nagedacht.
Reflex:
  • NIET via de hersenen
  • Denk je NIET bij na
  • Doe je onbewust
  • Is altijd dezelfde snelle reactie
  • Beschermt je lichaam en voorkomt schade

Slide 18 - Slide

Practicum opdracht 3 in je boek
Bladzijde 67

Slide 19 - Slide

Autonome (vegetatieve) zenuwstelsel
  • Je autonome zenuwstelsel wordt niet beïnvloed door wat jij wil.
  • Het werk samen met het hormoonstelsel.
  • Regelt de werking van spieren en klieren.

Slide 20 - Slide

Autonome (vegetatieve) zenuwstelsel
Autonome zenuwstelsel te verdelen in:
  • Orthosympathisch: in actie
  • Parasympatisch: in rust

Grensstreng
Dubbele innervatie bij organen


Binas tabel 88L

Slide 21 - Slide

Innerveren
Organen zijn verbonden met zenuwen die de organen door impulsen kunnen beïnvloeden

Elk doelwitorgaan wordt geïnnerveerd door twee zenuwen van het autonome zenuwstelsel --> dubbele innervatie

Slide 22 - Slide

Maak de volgende opdrachten
Basisstof 4; 32 tot en met 37

Slide 23 - Slide

Hoeveel neuronen heb je ongeveer?
A
86 miljard
B
50 miljard
C
35 miljoen
D
10 duizend

Slide 24 - Quiz

De impuls kan doorgegeven worden van neuron..
A
A naar B
B
B naar A
C
van A naar B en terug

Slide 25 - Quiz

Impulsoverdracht verloopt van het postsynaptisch neuron naar het presynaptisch neuron.
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quiz

Een reflex is aangeboren
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quiz

Een refleximpuls gaat niet via
A
het ruggemerg
B
de hersenstam
C
de hersenen
D
de hypofyse

Slide 28 - Quiz

Wat is een reflex?
A
Een vaste snelle reactie op een bepaald impuls
B
Een vaste snelle reactie op een bepaalde prikkel
C
Een afwisselende snelle reactie op een bepaalde prikkel
D
Een afwisselende trage reactie op een bepaalde impuls

Slide 29 - Quiz

Wat past bij het autonome zenuwstelsel?
A
Bewust
B
Onbewust
C
Willekeurig
D
Onwillekeurig

Slide 30 - Quiz

Je schrikt. Welk deel van je autonome zenuwstelsel is actief? En wat gebeurt er met je pupilgrootte?
A
orthosympatisch-groter
B
orthosympatisch-kleiner
C
parasympatisch-groter
D
parasympatisch-kleiner

Slide 31 - Quiz

Een reflex verloopt automatisch.
Word je je bewust van een reflex?
A
Nee, want het gaat automatisch
B
Nee, nooit
C
Ja, direct
D
Ja, later

Slide 32 - Quiz