Basisstof 4: Reflexen en het autonome zenuwstelsel
Pak vast je BiNaS,
Tabellen:
88B
88K
88L
1 / 45
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5
This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 90 min
Items in this lesson
Basisstof 4: Reflexen en het autonome zenuwstelsel
Pak vast je BiNaS,
Tabellen:
88B
88K
88L
Slide 1 - Slide
Herhalen vorige les
Basisstof 3: Het zenuwstelsel
Je kunt de bouw en signaalverwerking van verschillende typen neuronen beschrijven.
Je kunt de bouw, functies en werking van het zenuwstelsel beschrijven.
Slide 2 - Slide
Welk onderdeel van het zenuwstelsel is geen onderdeel van het centraal zenuwstelsel
A
Ruggenmerg
B
Grote hersenen
C
Hersenstam
D
Zenuwen
Slide 3 - Quiz
Het zenuwstelsel kan op grond van de bouw worden ingedeeld in het centrale zenuwstelsel en het perifere zenuwstelsel.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quiz
Welk neuron is een sensorisch neuron?
A
Neuron 1
B
Neuron 2
C
Neuron 3
Slide 5 - Quiz
Wat is de volgorde van neuronen in een reflexboog?
A
Motorneuron - schakelcel - sensorische neuron
B
Schakelcel - motorneuron - sensorische neuron
C
Sensorische neuron - motorneuron - schakelcel
D
Sensorische neuron - schakelcel - motorneuron
Slide 6 - Quiz
De functies van het zenuwstelsel
A
impulsen verwerken die van de zintuigen komen
B
zintuigcellen verwerken
C
prikkels opvangen
Slide 7 - Quiz
Hoeveel neuronen heb je ongeveer?
A
85 miljard
B
50
C
35 miljoen
D
10 duizend
Slide 8 - Quiz
Wat is de drempelwaarde van een actiepotentiaal van een neuron?
A
+35 mV
B
-55mV
C
-70 mV
D
-80 mV
Slide 9 - Quiz
De impuls kan doorgegeven worden van neuron..
A
A naar B
B
B naar A
C
van A naar B en terug
Slide 10 - Quiz
Ruggenmerg
In afbeelding hiernaast zie je een doorsnede van het ruggenmerg.
Bij welk punt komt een impuls die ontstaat in een sensorische neuron van de rechterbiceps aan in het ruggenmerg?
A
Bij punt 1
B
Bij punt 2
C
Bij punt 3
D
Bij punt 4
Slide 11 - Quiz
Impulsoverdracht verloopt van het postsynaptisch neuron naar het presynaptisch neuron.
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quiz
Basisstof 4:
Reflexen en het autonome zenuwstelsel
Slide 13 - Slide
Leerdoelen
Je kunt de functie en werking van reflexen en een reflexboog beschrijven.
Je kunt de werking van het autonome zenuwstelsel beschrijven.
Slide 14 - Slide
Bewuste beweging
Morgen van dichtbij bekijken
Slide 15 - Slide
Reflexen
Een reflex is een aangeboren,vaste, onbewuste (automatische) reactie op een specifieke prikkel.
Bijvoorbeeld:
De pupilreflex is een vaste reactie van de spieren in het straalvormig lichaam op een te grote hoeveelheid licht.
Affective blindsight
Slide 16 - Slide
Reflex (en reflexboog)
Reflexboog
= de weg die de impulsen afleggen bij een reflex.
Als de impuls vanuit het hoofd komt, gaat het via de hersenstam.
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Bewuste reactie:
Via de hersenen
Denk je bij na
Doe je bewust/extra
Kan heel snel gaan, maar je hebt er over nagedacht.
Reflex:
NIET via de hersenen
Denk je NIET bij na
Doe je onbewust
Is altijd dezelfde snelle reactie
Beschermt je lichaam en voorkomt schade
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Autonome (vegetatieve) zenuwstelsel
Je autonome zenuwstelsel wordt niet beïnvloed door wat jij wil.
Het werkt samen met het hormoonstelsel.
Regelt de werking van spieren en klieren.
Slide 21 - Slide
Autonome (vegetatieve) zenuwstelsel
Autonome zenuwstelsel te verdelen in:
Orthosympathisch: in actie (links)
Parasympatisch: in rust (rechts)
Grensstreng
Dubbele innervatie bij organen
Binas tabel 88L
Slide 22 - Slide
Aan de slag
Maken
Opdrachten 32 t/m 37
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Het autonome zenuwstelsel regelt gewilde bewegingen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 25 - Quiz
Iemand schrijft een brief. Is het animale of autonome zenuwstelsel actief?
A
Geen van beide
B
Animale
C
Autonome
D
Animaal en autonoom
Slide 26 - Quiz
Waar bevinden zich de meeste centra van het autonome zenuwstelsel?
A
in de kleine hersenen
B
in het ruggenmerg
C
in de hersenstam
D
in de grote hersenen
Slide 27 - Quiz
Een reflex is aangeboren
A
Juist
B
Onjuist
Slide 28 - Quiz
Een refleximpuls gaat niet via
A
het ruggemerg
B
de hersenstam
C
de hersenen
Slide 29 - Quiz
Wat is een reflex?
A
Een vaste snelle reactie op een bepaald impuls
B
Een vaste snelle reactie op een bepaalde prikkel
C
Een afwisselende snelle reactie op een bepaalde prikkel
D
Een afwisselende trage reactie op een bepaalde impuls
Slide 30 - Quiz
Zenuwcellen kunnen een orgaan stimuleren of afremmen in zijn werking. Hoe beïnvloeden de zenuwcellen van het autonome zenuwstelsel de maag?
A
orthosymp. stimuleert
parasymp. stimuleert
B
orthosymp. stimuleert
parasymp. remt
C
orthosymp. remt
parasymp. stimuleert
D
orthosymp. remt
parasymp. remt
Slide 31 - Quiz
Wat is een onderverdeling van het autonome zenuwstelsel?
A
centraal en perifere zenuwstelsel
B
axon en dendriet
C
parasympatisch en orthosympatisch
D
motorische en sensorische zenuw
Slide 32 - Quiz
Reflexen Hieronder staan vier beweringen over reflexbewegingen. 1 Impulsen voor reflexbewegingen verlopen altijd via het ruggenmerg. 2 Een bepaalde reflexbeweging komt meestal sneller tot stand dan dezelfde gewilde beweging. 3 Reflexbewegingen kunnen niet worden onderdrukt. 4 Reflexbewegingen komen tot stand voordat of zonder dat het individu zich van de prikkel bewust wordt.
Welke beweringen zijn juist?
A
Alleen de beweringen 1 en 3.
B
Alleen de beweringen 2 en 4.
C
Alleen de beweringen 1, 2 en 3.
D
Alleen de beweringen 2, 3 en 4.
Slide 33 - Quiz
Kan een terugtrek-reflex nog optreden als in de reflexboog de zenuwcellen bij R zijn uitgeschakeld?
A
Ja
B
Nee
Slide 34 - Quiz
Wat past bij het autonome zenuwstelsel?
A
Bewust
B
Onbewust
C
Willekeurig
D
Onwillekeurig
Slide 35 - Quiz
Je schrikt. Welk deel van je autonome zenuwstelsel is actief? En wat gebeurt er met je pupilgrootte?
A
orthosympatisch-groter
B
orthosympatisch-kleiner
C
parasympatisch-groter
D
parasympatisch-kleiner
Slide 36 - Quiz
Welk type spierweefsel werkt niet autonoom?
A
Dwarsgestreept spierweefsel
B
Glad spierweefsel
C
Hartspierweefsel
Slide 37 - Quiz
Een reflex verloopt automatisch. Word je je bewust van een reflex?
A
Nee, want het gaat automatisch
B
Nee, nooit
C
Ja, direct
D
Ja, iets later
Slide 38 - Quiz
Leerdoelen
Je kunt de functie en werking van reflexen en een reflexboog beschrijven.
Je kunt de werking van het autonome zenuwstelsel beschrijven.