Vorbereitung Kapitel 5 Berlin Toetsweek

Vorbereitung Kapitel 5 Berlin
Het Ampelmannetje :) 
Ampelmännchen
1 / 54
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vorbereitung Kapitel 5 Berlin
Het Ampelmannetje :) 
Ampelmännchen

Slide 1 - Slide

Vorbereitung auf die Prüfung 
Toetsweek Januar 2024

Slide 2 - Slide

Leerstof 
Kapitel 5
Lektion 1, 2, 3, 4, 5 en 6 + Redemittel 
Bladzijden 111 t/m 115

Wörter (ook herhaling Wörter Kapitel 4) 
Redemittel (antwoorden kunnen geven in de Duitse taal) 
Landeskunde (Kennis van land en samenleving) niet in deze toets
Grammatik (zie volgende Slide) 
Lesetext + Lückentext 

Slide 3 - Slide

Grammatik 
1.vervoegen haben / sein 
2.toepassen Fragewörter
3.vervoegen schwache / starke Verben 
4.herkennen/toepassen bezittelijke voornaamwoorden
(in zowel lijdend/meewerkend voorwerp) 
5. vervoegen van de voltooide tijd

Slide 4 - Slide

Landeskunde
Ik vraag je in de toets alleen datgene wat je in deze LessonUP gaat vinden. 

Ik vraag alleen niets in de toets van deze toetsweek wat dit onderwerp aangaat! 

Slide 5 - Slide

Lesetext 
Lezen kun je eenvoudig oefenen via deze site:

https://lingua.com/de/deutsch/lesen/

De leestekst in jouw toets zal van nagenoeg dezelfde grootte zijn. 

Slide 6 - Slide

Weimar ist ein... schöne Stadt (w) und liegt an d... Neckar (m).
A
einer - der
B
einer - dem
C
eine - dem
D
eine - den

Slide 7 - Quiz

In Heidelberg war ich noch nie! Wat betekent: "nie"?
A
niet
B
nooit

Slide 8 - Quiz

Lust haben auf
A
zin hebben in
B
lusten
C
zitten op

Slide 9 - Quiz

haben & sein
We blijven het oefenen! 

Slide 10 - Slide

zelfstandig
In de volgende slide vul jij in wat je al weet! 
In de slide erna zien jullie of je al veel weet :) 

Slide 11 - Slide

haben & sein
haben
sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
volt. dlw.

Slide 12 - Slide

Haben & sein
haben
sein
ich
habe
bin
du
hast
bist
er/sie/es
hat
ist
wir
haben
sind
ihr
habt
seid
sie/Sie
haben
sind
volt dw
gehabt
gewesen 

Slide 13 - Slide

Fragewörter
Fragewörter:
Beginnen met een W.

Waaraan herken je een vraag met een vraagwoord?

Slide 14 - Slide

Fragewörter

Slide 15 - Slide

die Fragen - Das sind ..... (geen) gute Fragen.
A
kein
B
keine

Slide 16 - Quiz

.... Frage
A
der
B
das
C
die

Slide 17 - Quiz

die schwache Verben

Slide 18 - Slide

Schwache Verben

Slide 19 - Slide

spielen
spiel-
gehen
geh-
kommen
komm-
ich
spiele
gehe
komme
du
spielst
gehst
kommst
er/sie/es/man
spielt
geht
kommt
wir
spielen
gehen
kommen
ihr
spielt
geht
kommt
Sie/sie
spielen
gehen
kommen
Die schwache Verben

Slide 20 - Slide

Du______(oefent) mit den schwachen Verben.
A
üben
B
übst
C
übt

Slide 21 - Quiz

Ergänze die schwachen Verben im Präsens:
Was (reden) ihr?
A
redet
B
redest
C
reden
D
rede

Slide 22 - Quiz

Ergänze die schwachen Verben im Präsens:
Was (bestellen) ihr?
A
bestellet
B
bestellst
C
bestellen
D
bestellt

Slide 23 - Quiz

starke Verben
Berlin :) 

Slide 24 - Slide

Starke Verben Beispiele
e -> i
ee -> ie
a -> ä
ich esse
du isst
er/sie/es isst
wir essen
ihr esst
sie/Sie essen
Ich habe gegessen
ich lese
du liest
er/sie/es liest
wir lesen
ihr lest
sie/Sie lesen
Ich habe gelesen
ich fahre
du fährst
er/sie/es fährt
wir fahren
ihr fahrt
sie/Sie fahren
Ich habe gefahren

Slide 25 - Slide

    Starke Verben in der Vergangenheit 

Slide 26 - Slide

Grammatik:
bezittelijke voornaamwoorden
Possesivpronomen

Slide 27 - Slide

Possesivpronomen
mijn
jouw
zijn
haar
onze
jullie
hun
uw
mein_
dein_
sein_
ihr_
unser_
euer_
ihr_
Ihr_
M
V
O
MV
1.
/
e
/
e
4.
en
e
/
e

Slide 28 - Slide

Voorzetsels +4 (Präpositionen Akkusativ)
durch
door
Durch dich bin ich zu spät.
für
voor
Für mich eine Cola bitte.
ohne
zonder
Ohne dich kann ich nicht leben.
um
om
Um uns brauchst du nicht zu bleiben
bis
tot
Also, dann bis morgen!
gegen
tegen
Hat er gegen euch gesagt, dass ihr zu spät wart?
entlang
langs
Er lief den Fluss entlang.

Slide 29 - Slide

voorzetsel (Präpositionen) Dativ
mit
met
Gehst du mit ihm in die Eisdiele?
nach
na (naar)
Wir treffen uns nach der Pause.
aus
uit
Aus ihm wird sicher ein guter Bäcker.
bei 
bij
Willst du bei mir essen?
seit
sinds
Seit dieser Woche haben wir Ferien.
von
van
Das Geschenk habe ich von ihr bekommen.
zu
naar 
(personen)
heute geh ich zu meiner Oma.

Slide 30 - Slide

Deze voorzetsels
staan ook netjes vermeld op jullie Spick - o - Thek

Een voorzetsel is vaak bepalend voor óf een Akkusativ (lijdend voorwerp) óf een Dativ (meewerkend voorwerp)

In de Duitse taal vervoegen we eenmaal wanneer een zelfstandig naamwoord staat in het Dativ of Akkusativ 

Slide 31 - Slide

Dativ oder Akkusativ?
Ich rufe .... (hem) an.
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 32 - Quiz

Omdat...
Je hem opbelt en niet aan hem opbelt 

Slide 33 - Slide

Ich schenke ...... Blumen
A
du
B
dich
C
dir
D
euch

Slide 34 - Quiz

Omdat 
Je aan hem schenkt of aan jullie schenkt

aan/voor iets of iemand = Dativ 

Slide 35 - Slide

Perfekt

Slide 36 - Slide

Wat is de juiste perfekt van het werkwoord reden.
A
Er hat geredt
B
Er hat beredet
C
Er hat geredet
D
Er hat beredt

Slide 37 - Quiz

Wörter 
We herhalen in de toets ook de woorden van Kapitel 4! 


https://quizlet.com/nl/869651063/kapitel-4-en-5-havo-2-flash-cards/?i=y5c9i&x=1jqt





Slide 38 - Slide

Fragewörter 
https://deutsch.lingolia.com/de/grammatik/satzbau/fragen/uebungen (interessante oefeningen) 


https://www.schubert-verlag.de/aufgaben/xg/xg01_04.htm

Slide 39 - Slide

Verben stark/schwach
https://deutsch.lingolia.com/de/grammatik/zeitformen/praesens/uebungen


Slide 40 - Slide

Akkusativ / Dativ 
https://deutsch.lingolia.com/de/grammatik/pronomen/possessivpronomen/uebungen


Slide 41 - Slide

Dativ oder Akkusativ?
Ich sehe .... (haar) heute abend!
A
ihr
B
ihnen
C
sie

Slide 42 - Quiz

Benutze den Akkusativ oder Dativ.
"Die Krankenschwester hat (jou) gerufen."
A
dir
B
dich

Slide 43 - Quiz

Benutze den Akkusativ oder Dativ.
"Ihr Freund hat (haar) Blumen geschenkt ."
A
ihr
B
sie

Slide 44 - Quiz

Dativ oder Akkusativ?
Hat er es (haar) ....... noch gesagt?
A
sie
B
ihr
C
ihm
D
hier

Slide 45 - Quiz

Dativ oder Akkusativ?
Ich wünsche .... (jullie) viel Erfolg!
A
ihr
B
sie
C
euch

Slide 46 - Quiz

Dativ (naamval 3) oder Akkusativ (naamval 4)?
Hat er es (haar) ....... noch gesagt?
A
sie
B
ihr
C
ihm
D
hier

Slide 47 - Quiz

Dativ oder Akkusativ?
Ich gebe .... (haar) das Buch.
A
sie
B
ihr
C
Sie

Slide 48 - Quiz

in der Nähe
A
in de buurt
B
ver weg
C
op afstand
D
in de nacht

Slide 49 - Quiz

(Erlebnis) Was war dein bisher schönstes Urlaub-Erlebnis?
A
belevenis
B
tent
C
ergernis
D
enthousiasme

Slide 50 - Quiz

passieren
A
ontmoeten
B
proberen
C
maand
D
gebeuren

Slide 51 - Quiz

Redemittel
Leer de Redemittel zodat jij antwoorden kunt geven op de vragen die we jou stellen. Geef eigen antwoorden en zorg ervoor dat we jouw antwoord ook begrijpen. 
In de volgende 2 slides vinden jullie 2 voorbeelden! 

Slide 52 - Slide

Wie spät gehst du morgen zur Schule

Slide 53 - Open question

Wo gibt es ein Gästezimmer

Slide 54 - Open question