§2.5 Innovatie in een bedrijf



2.5 Innovatie in een bedrijf 


1 / 42
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson



2.5 Innovatie in een bedrijf 


Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we vandaag doen?

  • terugblik vorige les 
  • opdrachten nakijken
  • leerdoelen
  • uitleg en instructie en opgaven maken tussendoor
  • Zelfstandig aan de slag
  • checken van de leerdoelen

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Opdrachten nakijken
bespreek eerst de uitwerkingen met je klasgenoot

kijk de opdrachten na
timer
3:00

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Welke formule heb ik nodig?
25% korting op €95,--
A
geheel : 100 x aantal %
B
deel : geheel x 100
C
(nieuw-oud) : oud x 100

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Hoe reken ik uit hoeveel % een kleine groep van de grote groep is?
A
nieuw - oud / oud x 100%
B
deel / geheel x 100%
C
bijvoorbeeld 100 x 0,15

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Wat is welvaart?
A
Hoeveel iemand kan kopen
B
In hoeverre je in je behoefte kunt voorzien
C
Hoe leuk je je leven vindt
D
Hoeveel je kunt bewegen

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Arbeidsproductiviteit
A
De productie per machine in een bepaalde tijd
B
De productie per bedrijf
C
De arbeid per bedrijf
D
De productie per werknemer in een bepaalde tijd

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Als de arbeidsproductiviteit stijgt dan
A
dalen de variabele kosten per product.
B
stijgen de variabele kosten per product.
C
dalen de vaste kosten per product.
D
stijgen de vaste kosten per product.

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?
A
scholing
B
arbeidsvoorwaarden
C
arbeidsverdeling
D
maatschappelijke kosten

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Innovatie
A
Het succesvol introduceren van nieuwe producten of productieprocessen
B
Een ander woord voor investeren
C
Goedkopere oude kapitaal goederen aanschaffen
D
De prijs van geld

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Aan het eind van deze paragraaf kun je:
  • uitleggen wat mechanisatie is 
  • uitleggen van automatisering is 
  • gevolgen van mechanisatie en automatisering benoemen 
Leerdoelen?

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Welke leerdoel beheers je al?
beschrijf leerdoel
timer
2:00

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

De arbeidsproductiviteit kan op de volgende manieren worden verhoogd:
  • Nieuwe productietechnieken 
  • Scholing
  • Specialisatie
  • Goede arbeidsvoorwaarden
  • Goede arbeidsomstandigheden
Hoe kan je de arbeidsproductiviteit verhogen?

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

  • Mechaniseren betekent
      apparatuur gebruiken, waardoor
      het werk sneller gaat of
      makkelijker wordt.
  • Automatiseren betekent werk
      van mensen door apparatuur
      laten doen.
Mechaniseren en automatiseren

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

  • Een bedrijf kan bezuinigen op de
      loonkosten. Daardoor heeft het
      bedrijf hogere winst.
  • Er moeten duurdere machines
      gekocht worden en deze worden
      per jaar minder waard. Daardoor
      stijgen de afschrijvingskosten
      binnen het bedrijf
Wat zijn de gevolgen mechanisering en automatisering?

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Innovatie kent de volgende gevolgen:
  • de kwaliteit van producten kan  verbeteren;
  • welvaart en welzijn kunnen verbeteren;
  • arbeidsomstandigheden veranderen (flexwerkplekken);
  • werk wordt ingewikkelder.
Gevolgen van innovatie

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

  • Concurrentiepositie betekent hoe goed jouw bedrijf het doet, ten opzichte van andere bedrijven. Dat kan op het gebied van prijs, kwaliteit en innovatie.
Concurrentiepositie

Slide 17 - Slide

Concurrentiepositie betekent hoe goed een bedrijf is in het aantrekken van klanten in vergelijking met andere bedrijven. Dingen zoals prijs, kwaliteit, snelheid en service bepalen welke bedrijven succesvoller zijn dan anderen.
De productie in vier maanden is: 648, 83, 204 en 535 stuks. De gemiddelde productie per maand is:
...
stuks per maand
A
367,5
B
402,5
C
352,5
D
366,5

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

De omzetten van zes winkeliers zijn per jaar: € 60.000, € 130.000, € 80.000, € 200.000, € 50.000 en € 170.000. De gemiddelde omzet per winkelier is:


A
€105.000
B
€120.000
C
€115.000
D
€125.000

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

17 miljoen Nederlanders produceerden in het jaar 2016 € 703,8 miljard. Dat is gemiddeld per Nederlander
A
€44.400
B
€41.400
C
€38.400
D
€23.400

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Zes winkeliers hebben een omzet van € 120.000, vier winkeliers hebben een omzet van € 180.000 en twintig winkeliers hebben een omzet van € 150.000. De gemiddelde omzet per winkelier is
A
€142.000
B
€140.000
C
€146.000
D
€148.000

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

In een dorp wonen 360 gezinnen met één televisie, 400 gezinnen hebben twee televisies, 50 gezinnen hebben drie televisies en vier gezinnen hebben geen televisie. Het gemiddelde per gezin is:
...
televisies
A
1,5
B
2,6
C
2,1
D
1,66

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Automatisering of mechanisering?

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Automatisering of mechanisering?

Slide 24 - Slide

This item has no instructions


Mechanisering of automatisering?

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Auto's maken met machines=

mechanisering

Auto's maken met robots =

automatisering

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Handmatig stoep open leggen

Stoep open leggen met machine=

mechanisering 

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Mechanisering en automatisering
Mechanisering: machines nemen het werk van mensen over, maar moeten nog bestuurd worden door mensen.

Automatisering: computers/robots die het werk van mensen overnemen.

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

maken
maak in twee tallen opdracht 
1, 2 en 3
timer
4:00

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

  • Productiecapaciteit is de
      maximale productie als alle
      productiefactoren worden
      ingezet.
  • Met andere woorden:
      Hoeveel kunnen we  produceren als
Productiecapaciteit

Slide 33 - Slide

This item has no instructions



  • Onderbezetting is het 
      verschil tussen de
      productiecapaciteit en de
      werkelijke productie.
  • In simpele woorden: We
     hebben minder werk, dan 
     dat we zouden aankunnen.


  • Overbezetting betekent dat
      we meer werk hebben, dan dat we
      aankunnen.
Onderbezetting en overbezetting
Productiecapaciteit per uur:  1000 stuks
Vraag per uur:                            800 stuks
Productiecapaciteit per uur:  1000 stuks
Vraag per uur:                            1200 stuks

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

  • De bezettingsgraad is de werkelijke
     productie in procenten van de
     productiecapaciteit.
  • In andere woorden: hoeveel procent
     is onze productie van onze totale
     productiecapaciteit?
  • Formule:
    werkelijke productie productiecapaciteit

Bezettingsgraad
x 100 =

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

VOORBEELD
Bij een fabriek is een productiecapaciteit van 50 fietsen per dag. De fabriek produceert 40 fietsen op een dag.

  • Vraag 1: Is hier sprake van een onderbezetting of een
     overbezetting?
  • Er worden minder fietsen gemaakt dan maximaal kan, dus
     onderbezetting
  • Vraag 2: Bereken de bezettingsgraad. Schrijf ook je berekening op.
  • 40 fietsen : 50 fietsen x 100 = 80%. De bezettingsgraad is 80%.

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandig aan het werk 
timer
15:00
Opdracht: 
Maak nu zelfstandig opgave 6 t/m 10 op blz 60 Je mag overleggen. Schrijf de volledige antwoorden in je boek, inclusief formule bij een berekening!
Hulp nodig? In deze volgorde: 
1. Boek
2. Klasgenoot
3. Docent
Je krijgt 15 minuten de tijd
Klaar? 
Lees de blauwe stukjes nog eens door. 
Daarna help je een klasgenoot.

Slide 37 - Slide

Sponsopdracht: 1b en c
Automatiseren of mechaniseren?

een graafmachine
A
automatiseren
B
mechaniseren

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Een voorbeeld van automatisering is:
A
Dat besturing van een lopende band wordt gedaan door een computer
B
De lopende band zelf
C
De man die de lopende band bedient
D
Dat een kraan een gat graaft ipv een man met een schep

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de definitie van het begrip 'productiecapaciteit'?
A
De maximaal mogelijke productieomvang
B
Hoeveel een bedrijf kan maken met grondstoffen
C
Hoeveel een bedrijf kan maken met het personeel in dienst
D
Hoeveel er in een jaar geproduceerd kan worden

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

De bezettingsgraad is .......

A
productie/ productiecapaciteit
B
productiecapaciteit/ productie
C
afzet/productie
D
productie/afzet

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

Tot dinsdag!
stoelen aanschuiven
huiswerkopdrachten staan in Magister

Slide 42 - Slide

This item has no instructions