This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Klasse Schule Kapitel sechs VWO 2 les 2
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Was machen wir heute?
1. Schreiben (mapje)
2.Neue Grammatik
3. Lesen
Das Ziel:
Je kent de persoonlijke voornaamwoorden in de 1e en 4e naamval en de voorzetzels met 4e naamval. Je herkent de 1e, 3e en 4e naamval
.
Slide 3 - Slide
Pers. vnw 1e en 4e naamval
Nominative = 1e naamval (Subject, onderwerp)
Accusative = 4e naamval (lijdend voorwerp, Direct Object)
Ik ga naar de winkel, koop je wat voor mij?
ik verandert in mij
Slide 4 - Slide
Voorzetzels met de 4e naamval
Na deze voorzetsels komt altijd een 4e naamval voor. Bis komt vrijwel nooit in combinatie met persoonlijke voornaamwoorden voor.
Lees mee op Seite 16
Slide 5 - Slide
Aufgabe 7 und 8
We doen even 2 zinnen samen, de rest is huiswerk voor volgende week
Slide 6 - Slide
Hoe vind je de 3e en 4e naamval?
Lies mit (Seite 22)
De man geeft het kind de bal
Wie geef? de man (ond 1e nv)
Wat geeft de man? de bal (lijd vw
4e nv)
Aan wie geeft hij de bal? Het kind (hem) meewerkend voorwerp 3e nv
Slide 7 - Slide
Aufgabe 15 und 16
We doen even 2 zinnen samen, de rest is huiswerk voor volgende week
Slide 8 - Slide
Lesen und Sehen
Je krijgt een opdracht waarbij je eerst een stukje moet lezen, daar krijg je 10 minuten voor, dan beantwoord je de vraag die erbij hoort, daarna kijken we een stukje film en beantwoord je de overige vragen.
timer
10:00
Slide 9 - Slide
Lesen und Sehen
We kijken het filmpje (4.02-7.47)
lees eerst de vragen door die bij het filmpje horen.
Slide 10 - Slide
Ist das Ziel erreicht? Je kent de voorzetsels die met de 4e naamval gaan
😒🙁😐🙂😃
Slide 11 - Poll
Ist das Ziel erreicht? Je herkent de 1e 3e en 4e naamval in een zin