1 maart 2v Kap. 4: WH bez.vnw en nieuw pers.vnw (TB p.59)

2vwo 
1 / 25
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

2vwo 

Slide 1 - Slide

Planung
tb blz 42,56 (Schreibecken)
tb blz 60,61 (Wörter)
tb blz 45 (Modalverben)
tb blz 59 (bezit.vnw /meervoud/pers.vnw)
stencil blz 8 (Wörter)

studiewijzer op classroom!

Slide 2 - Slide

Welke modale hulpwerkwoorden ken je in het Duits? Schrijf de infinitief op.

Slide 3 - Mind map

Modalverben

Slide 4 - Slide

Bij het modale hulpwerkwoord is de ich-vorm en de er/sie/es-vorm ...
A
anders: bij de er-vorm komt een t
B
anders: bij de ich-vorm komt een e
C
hetzelfde
D
anders: bij de er-vorm komt en t en bij de ich-vorm een e.

Slide 5 - Quiz

Modalverben

Slide 6 - Slide

Bij het modale hulpwerkwoord is de wir-vorm en de sie-vorm in de meervoud...
A
anders
B
hetzelfde

Slide 7 - Quiz

Op zaterdag mag je twee keer trainen.

Slide 8 - Open question

Jij moet niet zo veel met vrienden chatten.

Slide 9 - Open question

jullie kunnen
A
wir können
B
ihr können
C
ihr könnt
D
ihr kunnt

Slide 10 - Quiz

In het weekend scoort hij vaak een goal.

Slide 11 - Open question

Wij hebben met oma getelefoneerd.

Slide 12 - Open question

timer
1:00
Welche Possesivpronomen gibt es im Deutschen?

Slide 13 - Mind map

mijn
jouw
zijn
haar
ons/onze
jullie
hun/uw
unser Haus
meine Oma
eure Freundin
sein Verein
ihre (mv) Geige
dein Hobby
ihre (ev) Geige

Slide 14 - Drag question

Jullie elftal traint op woensdag.

Slide 15 - Open question

Hun hobby's zijn schaatsen en naar de bios gaan.

Slide 16 - Open question

haar viool
A
ihr Geige
B
ihre Geige
C
dein Geige
D
deine Geige

Slide 17 - Quiz

hun ballen
A
eure Bälle
B
seine Bälle
C
ihre Bälle
D
meine Bälle

Slide 18 - Quiz

Wanneer komt er een "e" achter het bezittelijke voornaamwoord?

Slide 19 - Open question

Wanneer komt er géén "e" achter het bezittelijke voornaamwoord?

Slide 20 - Open question

persoonlijk voornaamwoord
Der Ball ist weg. --> Er ist weg.
Die Farbe ist schön. --> Sie ist schön.
Das Hobby macht Spaß. --> Es macht Spaß.
Die Sportschuhe sind schwarz. --> Sie sind schwarz. 

Met een persoonlijk voornaamwoord kun je naar het zelfstandige naamwoord verwijzen. 

Slide 21 - Slide

Das Instrument ist braun.
A
Er ist braun.
B
Sie ist braun.
C
Es ist braun.

Slide 22 - Quiz

Ich sehe einen Film (m).
A
Er ist sehr gut
B
Sie ist sehr gut.
C
Es ist sehr gut.

Slide 23 - Quiz

Ich finde das Training doof.
A
Er ist anstrengend.
B
Sie ist anstrengend.
C
Es ist anstrengend.

Slide 24 - Quiz

üben: Werkboek B S. 30 nr. 14.3
Hausaufgaben für Donnerstag:
herhalen: Wörterliste A und B
extra materiaal p.8 
Lernen:
bezittelijke voornaamwoorden TB S.59
persoonlijke voornaamwoorden TB S. 59
Maken
WB S.6 nr.1.1.
S. 30 nr. 14 afmaken
Schrijf 5 zinnen met de nieuwe woordenschat.

Slide 25 - Slide