15. vragen Schrijfdossier en bst 4

PLANNING VAN DEZE LES
1.  Werkwoordspelling: de drie stappen 
2.  StartUp: deadline 25 mei (Marije, Jessica, Jaimy-Lee en Justin)
3.  Vragen over de opdrachten in het Schrijfdossier

►Tweede lesuur: Bouwsteen 4 ► Samenhang

LESDOELEN
- je weet wat een signaalwoord is
- je weet dat een signaalwoord voorafgegaan wordt door een komma
- je (her)kent de signalen

1 / 49
next
Slide 1: Slide
Nederlands LessonUpMBOStudiejaar 1

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

PLANNING VAN DEZE LES
1.  Werkwoordspelling: de drie stappen 
2.  StartUp: deadline 25 mei (Marije, Jessica, Jaimy-Lee en Justin)
3.  Vragen over de opdrachten in het Schrijfdossier

►Tweede lesuur: Bouwsteen 4 ► Samenhang

LESDOELEN
- je weet wat een signaalwoord is
- je weet dat een signaalwoord voorafgegaan wordt door een komma
- je (her)kent de signalen

Slide 1 - Slide

Wat onder werkwoordspelling valt:

persoonsvorm tegenwoordige tijd:                       nu begrijp ik het
persoonsvorm verleden tijd:                                       vroeger begreep ik het
voltooid deelwoord:                                                       ik heb het begrepen
onvoltooid deelwoord:                                                  begrijpend knikte ik
gebiedende wijs:                                                            begrijp dat dan!
voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord:    de begrijpende student

Slide 2 - Slide

STAP 1
Wat doe je eerst bij werkwoordspelling? 

Stap 1: je zet de zin in een andere tijd om de pv te vinden. 
- het is het enige woord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet
- het is altijd een werkwoord

                                                       Volgende slide: quizvragen hierover

Slide 3 - Slide

Wat is de persoonsvorm in:

Wie dit leest

Slide 4 - Open question

Wat is de persoonsvorm in:

Betekent dit dat?

Slide 5 - Open question

Wat is de persoonsvorm in:

Deze oplossing wordt gebruikt in de auto-industrie

Slide 6 - Open question

Antwoorden
Wie dit leest ► de pv is: 
  • leest

Betekent dit dat? ► de pv is: 
  • betekent

Deze oplossing wordt gebruikt in de auto-industrie ► de pv is:   
  • wordt

Slide 7 - Slide

STAP 2
(stap 1) Je zet de zin in een andere tijd om de pv te vinden. 


Stap 2: je zoekt het hele werkwoord (het infinitief) van de pv.
Let op scheidbare werkwoorden (indienen, bijvoeren)
                 

                                                       Volgende slide: quizvragen hierover



Slide 8 - Slide

Wat is het hele werkwoord van de pv:

Wie dit leest

Slide 9 - Open question

Wat is het hele werkwoord van de pv:

Betekent dit dat?

Slide 10 - Open question

Wat is het hele werkwoord van de pv:

Deze oplossing wordt gebruikt in de auto-industrie

Slide 11 - Open question

Antwoorden
Wie dit leest ► het hele ww van de pv is: 
  • lezen

Betekent dit dat? ► het hele ww van de pv is: 
  • betekenen

Deze oplossing wordt gebruikt in de auto-industrie ► het hele ww van de pv:  
  • worden

Slide 12 - Slide

STAP 3
(stap 1) Je zet de zin in een andere tijd om de pv te vinden. 
(stap 2) Je zoekt het hele werkwoord, het infinitief, van de pv.

Stap 3: je haalt -en van het hele werkwoord van de pv af. Nu heb je de stam van het werkwoord van de persoonsvorm. Dat is je basis. 

                                               Volgende slide: quizvragen over de stam








Slide 13 - Slide

Wat is de stam van de persoonsvorm in:

Wie dit leest

Slide 14 - Open question

Wat is de stam van de persoonsvorm in:

Betekent dit dat?

Slide 15 - Open question

Wat is de stam van de persoonsvorm in:

Deze oplossing wordt gebruikt in de auto-industrie

Slide 16 - Open question

Antwoorden
Wie dit leest ► de stam van de pv is: 
  • lez (-en)  De ik-vorm is ...

Betekent dit dat? ► de stam van de pv is: 
  • beteken (-en) De ik-vorm is ...

Deze oplossing wordt gebruikt in de auto-industrie de stam van de pv is: 
  • word (-en) De ik-vorm is ...

Slide 17 - Slide

ONTHOUDEN
(stap 1) Je zet de zin in een andere tijd om de pv te vinden. 
(stap 2) Je zoekt het hele werkwoord, het infinitief, van de pv.
(stap 3) Je haalt -en van het hele werkwoord van de pv af. Nu heb je de stam van het werkwoord. 

Onthoud dat het Nederlands gebaseerd is op klanken: 
Knippen - de stam 'knipp' wordt de ik-vorm knip
Slagen - de stam 'slag' wordt de ik-vorm slaag
Vinden - de stam 'vind' is hetzelfde als de ik-vorm: vind.








Slide 18 - Slide

2. OVERZICHT SCHRIJFDOSSIER
maandag 25 maart: het formulier + begeleidende e-mail en het betoog
maandag 8 april: de reflectie. Je controleert jouw verslag met behulp van opdracht 8, daarna kan je jouw Schrijfdossier via CumLaude inleveren. Het tweede uur gaan we aan de slag met Bouwsteen 4. 

Deadline maandag 22 april 22:00 uur.


Slide 19 - Slide

3. DE ZAKELIJKE E-MAIL

De toon is formeel. Je moet wat van de doelgroep. 


Het onderwerp zet je in de onderwerpsregel


- aanhef,


inleiding, kern en slot 


- afsluiting,

Jouw voor- en achternaam



Slide 20 - Slide

INLEIDING
- Je stelt jezelf voor. 
- Schrijf wat jouw rol (positie) is. 
- Zet in je e-mail in het kort waarom je schrijft. 



Slide 21 - Slide

KERN
- Bij een klacht geef je in de tweede alinea de grote lijnen aan: die datum, dat product/die dienst. Heb je te maken gehad met een medewerker van het bedrijf? Noemen. Het is handig dat je altijd vraagt naar de naam. 
- Je omschrijft jouw klacht of vraag. Dit had je verwacht.

- Bij een vraag wil je ook iets van de doelgroep. Geef in de tweede alinea aan waar het om gaat en wat je wilt dat de lezer doet. 





Slide 22 - Slide

SLOT
- Bij een klacht schrijf je over jouw verwachting (bijvoorbeeld geld terug).

- Bij een vraag heb je het over de verbetering van een dienst of product. 


'Sluit passend af': in geval van het voorbeeld in het Schrijfdossier, ben je medewerker bij 'De Blije Koe'.  

Slide 23 - Slide

TIPS
- Wees altijd beleefd en respectvol in je communicatie: je wilt wat van de ander.
- Houd je tekst kort en bondig.
- Lees je tekst altijd na, voordat je de e-mail verstuurt.
- Klopt het e-mailadres? 


Slide 24 - Slide

Wat is jouw aanhef bij een zakelijke e-mail?
(twee antwoorden zijn goed)
A
Geachte heer/mevrouw,
B
Geachte Heer, Mevrouw,
C
Beste heer, mevrouw,
D
Beste Heer, Mevrouw,

Slide 25 - Quiz

Wat klopt NIET
A
In de inleiding stel je jezelf voor
B
In de kern werk je jouw klacht uit
C
In de inleiding schrijf je de gevolgen van jouw klacht
D
In het slot leg je uit wat jouw verwachting is

Slide 26 - Quiz

TWEEDE LESUUR: HET BETOOG

Je wilt de lezer overtuigen van jouw mening. Dit overtuigen doe je met feitelijke argumenten. Het is een overtuigende tekstsoort met feitelijke informatie. Dat maakt het deels ook een informatieve tekstsoort. 


Titel?


Inleiding, kern, slot in alinea's.


Afsluiting? 



Slide 27 - Slide

Wat is het schrijversdoel van een betoog?
A
Activeren
B
Overtuigen
C
Instrueren
D
informeren

Slide 28 - Quiz

TITEL
- Bedenk een pakkende titel die de lading dekt, het onderwerp. 
- Houd het kort en bondig: de titel kan op een spandoek. 

Ideeën over de titel:
- iets over jouw hobby
- iets over jouw sport
- iets wat jou interesseert
- iets over jouw opleiding

Slide 29 - Slide

INLEIDING
- Je schrijft een anekdote, een verhaaltje.

De lezer weet dan wat gaat komen en het wordt hem/haar duidelijk waarom je dit onderwerp hebt gekozen. 




Slide 30 - Slide

KERN
In alinea's. Elk deelonderwerp heeft een eigen alinea. In een alinea schrijf je achter elkaar door. 

Hoe ziet de structuur van een betoog eruit?
(titel en inleiding)
- Alinea 1: argument vóór jouw mening + onderbouwing
- Alinea 2: argument vóór jouw mening + onderbouwing
- Alinea 3: tegenargument + dit onderuithalen
(slot en afsluiting)

Slide 31 - Slide

onderbouwen met argumenten
Een argument is feitelijke informatie. Wat is feitelijke informatie?
  • Een feit is meetbaar, het staat vast. 

Welke informatie is waar? 
  • informatie van overheidsinstanties 
  • informatie uit onderzoek (maar let op: 'wij van wc-eend')
  • informatie uit de krant

► Wordt informatie van Facebook, Instagram, TikTok gecontroleerd op waarheid?  





Slide 32 - Slide

SLOT
- Een slot kan een conclusie, een samenvatting, een blik op de toekomst of een vraag zijn. Je zet het in één alinea, de slotalinea.


- Sluit passend af met jouw naam.

Slide 33 - Slide

TIPS
- Houd je aan de structuur van een betoog
- Gebruik signaalwoorden!
- Houd je tekst kort en bondig
- Lees je tekst altijd na



Vanaf de volgende slide ga je oefenen met het betogen.  

Slide 34 - Slide

Stelling/standpunt:
Alle katten moeten binnen blijven

Eens
Oneens

Slide 35 - Poll

Katten moeten binnen blijven, want...

Geef één argument.

Slide 36 - Open question

Katten moeten naar buiten, want...

Geef één argument.

Slide 37 - Open question

Met welk signaalwoord kan je een tegenargument aangeven?
A
Maar
B
Echter
C
Daarentegen
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 38 - Quiz

Hoeveel argumenten moet je op het examen Schrijven gebruiken om je standpunt te ondersteunen?
A
Minimaal 2
B
Dat maakt niet uit
C
Minimaal 3
D
Dat wordt aangegeven in de begeleidende tekst

Slide 39 - Quiz

4. DE OPDRACHT
Schrijf een betoog over een onderwerp waar je een mening over hebt. Weet je geen onderwerp, dan staat een aantal in het Schrijfdossier. 

Neem jouw schrijfproduct op onder opdracht 6 in je Schrijfdossier. 

Je mag Chat GPT gebruiken: zorg er dan wel voor dat ik het niet merk. Dit bewerkstellig je door het na te lezen en te herschrijven in jouw eigen woorden. Daarnaast verwijder je het kadertje eromheen, kies je een ander lettertype, een andere puntsgrootte en wijzig je de achtergrondkleur. 
 

Slide 40 - Slide

5. DE VOLGENDE KEER
... schrijf je de reflectie en kan je vragen stellen over de opdrachten.

Het tweede lesuur starten we met Bouwsteen 4: samenhang. 

Slide 41 - Slide

EINDE VAN DE LES

Slide 42 - Slide

INFORMATIE OVER DE NULMETING
Voorbeeld:  Bouwsteen 5 is grijs bij jou. 
Dan kan je twee dingen doen: 

1. zelfstandig in het voren werken aan een blauwe Bouwsteen.
2. aan Nederlands werken tijdens Nederlands.


Slide 43 - Slide

Na het Schrijfdossier
Bouwsteen 04. maandag 8 + 22 april  ►Samenhang (signaalwoorden)
- maandag 22 april het laatste half uur bouwsteentoets 04.

Bouwsteen 05. maandag 6 mei + 3 juni ►Hoofd- en bijzaken
- maandag 3 juni eerste uur bouwsteentoets 05.
Vrijstelling: Marije, Jessica en Yasmin.

Bouwsteen 06. maandag 3 + 17 juni ► Informatie en meningen
- maandag 17 juni laatste half uur bouwsteentoets 06.
Vrijstelling: Jennifer en Marije

Slide 44 - Slide

Bouwsteen 07. Evalueren komt te vervallen
Bouwsteen 08. Samenvatten → vrijstelling: Jennifer

Eindtoets Bouwstenen. maandag 1 juli
- het eerste half uur info over bouwsteen 7 en 8
- het tweede half uur de eindtoets.

Nulmeting Grammatica en Spelling. maandag 1 juli
 


Slide 45 - Slide

BOUWSTEEN 3: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 8; opgaven 13, 14; opgaven 16 t/m 18.

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 9; opgave 12; opgaven 23 t/m 27 en
opgaven 29 t/m 32. 

Woordenschat: bouwsteen 3 Inleiding, kern en slot
Tussentoets (niet oud)


Slide 46 - Slide

BOUWSTEEN 4: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 9; opgave 11 t/m 19.
Schrijven: opgaven 1 t/m 3. 

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgave 1 t/m 10; opgaven 24 t/m 27; 31 t/m 37.
Schrijven: opgaven 1 t/m 8; 10; 15 t/m 19

Woordenschat: bouwsteen 4 Samenhang
Tussentoets (niet oud)

Slide 47 - Slide

BOUWSTEEN 5: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 17; 28 en 29; 32 t/m 47.

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 14; opgaven 22 en 23; opgaven 25 en 26; opgaven 35 t/m 38; opgaven 40 en 41; opgaven 43 t/m 48. 

Woordenschat: bouwsteen 5 Hoofd- en bijzaken
Tussentoets (niet oud)

Slide 48 - Slide

BOUWSTEEN 6: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 17; 28 en 29; 32 t/m 47.

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 14; opgaven 22 en 23; opgaven 25 en 26; opgaven 35 t/m 38; opgaven 40 en 41; opgaven 43 t/m 48. 

Woordenschat: bouwsteen 6 Argumenteren
Tussentoets (niet oud)

Slide 49 - Slide