5.8: ongeslachtelijke voortplanting bij planten

Erfelijkheid en evolutie
1 / 28
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Slide

Zet in de juiste volgorde
van klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel

Slide 2 - Quiz

Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu

Slide 3 - Quiz

Hebben deze mensen hetzelfde genotype en fenotype?
A
Zelfde genotype / zelfde fenotype
B
Zelfde genotype / verschillend fenotype
C
Verschillend genotype / zelfde fenotype
D
Verschillend genotype / Verschillend fenotype

Slide 4 - Quiz

Verandert je genotype als je ouder wordt? En je fenotype?
A
Genotype wel / fenotype wel
B
Genotype wel / fenotype niet
C
Genotype niet / fenotype wel
D
Genotype niet / fenotype niet

Slide 5 - Quiz

Bij een een-eiige tweeling is het...
A
... genotype en fenotype hetzelfde
B
... genotype hetzelfde, fenotype verschillend
C
... genotype en fenotype verschillend
D
... fenotype hetzelfde, genotype verschillend

Slide 6 - Quiz

Hiernaast zie je de metamorfose van een vlinder. Verandert tijdens deze metamorfose het genotype van dit organisme? En het fenotype?
A
Genotype wel Fenotype wel
B
Genotype niet Fenotype wel
C
Genotype niet Fenotype niet
D
Genotype wel Fenotype niet

Slide 7 - Quiz

Hebben alle spiercellen van een man hetzelfde genotype of hebben ze een ander genotype?
A
Hetzelfde genotype
B
Verschillende genotypen

Slide 8 - Quiz

Een lichaamscel van een
mens heeft ...
A
23 chromosomen
B
46 chromosomen
C
92 chromosomen
D
verschillend aantal chromosomen

Slide 9 - Quiz

Gist
Bacterie 
Brood 
Bier
Wijn
Yoghurt
Zuurkool

Slide 10 - Drag question

Zijn alle soorten waarvan fossielen worden gevonden uitgestorven?
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

Elke celkern in de longen van een koe bevat de complete informatie voor alle erfelijke eigenschappen van die koe.

A
ja
B
nee

Slide 12 - Quiz

Alle eicellen van een vrouw hebben hetzelfde genotype.

A
ja
B
nee

Slide 13 - Quiz

Op welk moment komt het genotype van een baby tot stand?

A
op het moment van de vorming van de eicel
B
op het moment van de vorming van de zaadcel die de eicel bevrucht
C
op het moment van de bevruchting van de eicel
D
op het moment van de geboorte van de baby

Slide 14 - Quiz

Wat is evolutie?

A
Evolutie is het ontstaan van nieuwe soorten doordat organismen met de oorspronkelijke vorm uitsterven.
B
Evolutie is de ontwikkeling van leven op aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen.
C
Evolutie is de grotere overlevingskans van individuen met een betere aanpassing aan het milieu.

Slide 15 - Quiz

Dit is een skelet van een zee-egel.
We noemen dit een fossiel
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quiz

Dit is een versteende afdruk van een zee-egel. We noemen dit een fossiel.
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

Hoe langer geleden een voorvader heeft geleefd, hoe groter is de verwantschap.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quiz


De snoek vangt vis A. Vis B was sneller dan vis A. Daardoor kon vis B ontsnappen.

Waarvan is dit een voorbeeld?

A
van evolutie
B
van geslachtelijke voorplanting
C
van natuurlijke selectie

Slide 19 - Quiz

Lesdoel
-Ik weet hoe ongeslachtelijke voortplanting bij planten plaatsvindt.

Slide 20 - Slide

Geslachtelijke voortplanting




Een deel van een individu groeit uit tot een nieuw individu.
--> zelfde genotype 
--> zelfde soort




Als er bevruchting plaatsvindt, spreken we van geslachtelijke voortplanting
--> ander genotype 
--> andere soorten
Ongeslachtelijke voortplanting

Slide 21 - Slide

Stekken
Een deel van een plantje groeit uit tot een nieuwe plant

Slide 22 - Slide

Knol = verdikte stengel
Knoppen = uitlopers 
Uitloper aardappel = oog

Slide 23 - Slide

Verdikte stengel
Reservevoedsel
Knoppen = 'ogen'
Knollen
Nakomelingen --> allemaal hetzelfde genotype (Fenotype kan verschillen)

Slide 24 - Slide

Bol = bolschijf + rokken
Rokken = Verdikte bladeren met reservestoffen

Slide 25 - Slide

Uitlopers

Slide 26 - Slide

Uitlopers of wortelstokken

Slide 27 - Slide

Aan het (huis) werk

Lezen blz. 39 t/m 41

Maak basisstof 5.8 opdracht 24 t/m 25b

Klaar? basisstof 5.9 (tweelingen)

Slide 28 - Slide