3 mavo Week 38 Les 1

HERZLICH WILKOMMEN
MAVO 3
1 / 46
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

HERZLICH WILKOMMEN
MAVO 3

Slide 1 - Slide

Liebe Leute, das Programm für heute
  • Seid ihr alle da?
  • Lernziele
  • Sehen
  • Grammatik Kapitel 1


Slide 2 - Slide

LERNZIELE

  • Ik zit in de klas Duits in Lessonup.com
  • kan een kort fragment over natuur begrijpen
  • Ik weet wat ik voor de grammatica moet leren
  • Ik snap hoe ik de grammatica met "trucjes" kan leren

Slide 3 - Slide

LESSONUP.COM
MG3G.du1   Klascode = txtzz

MG3G.du2   Klascode = zprqu

Slide 4 - Slide

Seite 14  A Sehen
1a 
- Noem een voordeel van vakantie in de bergen
- Noem een nadeel van vakantie in de bergen

1b 
Bekijk de foto en lees de tekst

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Link

Präteritum "sein" en "haben"
ich
war
hatte
du
warst
hattest
er/sie/es
war
hatte
wir
waren
hatten
ihr
wart
hattet
sie/Sie
waren
hatten
sein

haben

IN verleden tijd

Slide 7 - Slide

Hoe leer ik dit?
Kennis rijtje:  ich du er sie es wir ihr sie Sie....
- war-       + uitgang
- hatte-    + uitgang
- leren in "blokjes" 
   ich +  er-sie-es = hetzelfde "war" en hatte"
   wir + sie-Sie      = hetzelfde "waren" en "hatten" 

Slide 8 - Slide

Ik zit in Lessonup in de klas Duits
😒🙁😐🙂😃

Slide 9 - Poll

Ik begreep een fragment over de natuur.
😒🙁😐🙂😃

Slide 10 - Poll

Ik weet wat ik voor de grammatica moet leren
😒🙁😐🙂😃

Slide 11 - Poll

Ik weet HOE ik de grammatica kan leren
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Poll

An die Arbeit
PLANER WOCHE 38 (ONLINE "geplande taak" Week 38)

MAKEN: Online Brückenschlag
-   Schule + Freizeit, opdracht 1 t/m 4
-    Essen+Aussehen+Einkaufen, opdracht 1 t/m 3
LEREN
-   Seite (blz.) 48 t/m "in de lente"

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Präteritum
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
vdw:
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
vdw:
haben
sein

Slide 15 - Slide

ik 
jullie
zij
het
wij
hij
ich
ihr
sie
es
wir
er

Slide 16 - Drag question

Het bepaald en onbepaald lidwoord
der, die und das
De lidwoorden in het Nederlands:
de en het (bepaald) een (onbepaald)
worden in het Duits aangegeven met:
der, die en das
der = mannelijk
die = vrouwelijk
das = onzijdig
De (bepaalde) lidwoorden in het Nederlands de en het (bepaald)
worden in het Duits:    der - die - das

GESLACHT!
der        = na een mannelijk zelfstandig naamwoord (vaak "de")
die         = na een vrouwelijk zelfstandig naamwoord (vaak "de")
das        = na een onzijdig zelfstandig naamwoord (vaak "het")
Het bepaald en onbepaald lidwoord

Slide 17 - Slide

DER + "mannelijke woorden"
mannelijke personen, dieren, beroepen
dagen
maanden
jaargetijden

Slide 18 - Slide

DIE + "vrouwelijke" woorden"
vrouwelijke personen, dieren, beroepen
vaak woorden eindigen op -e
altijd woorden eindigen op: 
-heit -keit -schaft -ung

Slide 19 - Slide

DAS + "onzijdige" woorden"
"het" woorden in het Nederlands 
(PAS OP: niet altijd!!)

Slide 20 - Slide

DIE + meervoud
Meervoudige zelfstandige naamwoorden

ALTIJD DIE

Slide 21 - Slide

.... Bruder
A
der
B
die
C
das

Slide 22 - Quiz

.... Tochter
A
der
B
die
C
das

Slide 23 - Quiz

.... Kuh
A
der
B
die
C
das

Slide 24 - Quiz

.... Mädchen
A
der
B
die
C
das

Slide 25 - Quiz

.... Buch
A
der
B
die
C
das

Slide 26 - Quiz

.... Mutter
A
der
B
die
C
das

Slide 27 - Quiz

.... Sonne
A
der
B
die
C
das

Slide 28 - Quiz

.... Lehrer
A
der
B
die
C
das

Slide 29 - Quiz

.... Land
A
der
B
die
C
das

Slide 30 - Quiz

LERNZIELE


  • Ik weet van alles van mevrouw Verholen (Frau V)
  • Ik kan mezelf nog voorstellen in het Duits
  • Ik weet de lidwoorden in het Duits nog
  • Ik weet de regels voor zelfstandige naamwoorden/geslacht

Slide 31 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord 

Slide 32 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord

Slide 33 - Slide

Vertaal naar het Duits

(mijn) _________ Mutter


A
mein
B
meine
C
dein
D
deine

Slide 34 - Quiz

Vertaal naar het Duits

(hun) ________ Bruder


A
eure
B
euer
C
ihr
D
ihre

Slide 35 - Quiz

Vertaal naar het Duits

(haar) ________ Eltern


A
deine
B
dein
C
ihr
D
ihre

Slide 36 - Quiz

Vertaal naar het Duits

(jouw) ________ Buch


A
deine
B
dein
C
ihr
D
ihre

Slide 37 - Quiz

Vertaal naar het Duits

(jouw) ________ Brille


A
deine
B
dein
C
eure
D
euer

Slide 38 - Quiz

Vertaal naar het Duits

(jullie) ________ Haus


A
ihre
B
ihr
C
eure
D
euer

Slide 39 - Quiz

Vertaal naar het Duits:

(haar) Das ist ________ Vater.

Slide 40 - Open question

Vertaal naar het Duits:

(uw) Das ist ________ Jacke.

Slide 41 - Open question

Vertaal naar het Duits:

(zijn) Das ist ________ Schwester.

Slide 42 - Open question

Vertaal naar het Duits:

(mijn) Das ist ________ Klasse.

Slide 43 - Open question

Vertaal naar het Duits:

(jullie) Das sind ________ Bücher (mv).

Slide 44 - Open question

Vertaal naar het Duits:

(ons) Tygo ist ________ Kind.

Slide 45 - Open question

Vertaal naar het Duits:

(jouw) Marieke ist _________ Tochter.

Slide 46 - Open question