This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Tekstverbanden
Slide 1 - Slide
De leerlingen leren extra goed om hun gemiddelde op te halen.
A
oorzakelijk verband
B
doel-middel verband
C
redengevend verband
D
opsommend verband
Slide 2 - Quiz
Ik doe dat niet: ten eerste is mijn gemiddelde al voldoende, ten tweede heb ik er geen tijd voor.
A
redengevend verband
B
oorzakelijk verband
C
opsommend verband
D
chronologisch verband
Slide 3 - Quiz
Gelukkig gaat de toets niet door, de docent is immers ziek.
A
redengevend verband
B
voorwaardelijk verband
C
toelichtend verband
D
concluderend verband
Slide 4 - Quiz
De docent wil mij pas beoordelen wanneer het werkstuk helemaal af is.
A
toelichtend verband
B
tegenstellend verband
C
chronologisch verband
D
voorwaardelijk verband
Slide 5 - Quiz
Ik was op tijd op school, hoewel het erg glad was.
A
redengevend verband
B
doel-middel verband
C
tegenstellend verband
D
concluderend verband
Slide 6 - Quiz
Oorzakelijk verband
Benoem in de volgende zin:
- de oorzaak
- het gevolg
- het signaalwoord
Slide 7 - Slide
De vele auto's op de snelweg veroorzaken een hoop luchtverontreiniging. Hierdoor gaan jaarlijks ca. 4500 mensen eerder dood.
Slide 8 - Open question
Toelichtend verband
Benoem in de volgende zin:
- de toelichting
- wat er wordt toegelicht
- het signaalwoord
Slide 9 - Slide
De huizenmarkt zit in het slop, dat wil zeggen dat er weinig huizen worden verkocht op dit moment.
Slide 10 - Open question
Doel-middel verband
Benoem in de volgende zin:
- het doel (wat wil ik bereiken)
- het middel (hoe bereik je dat?)
- het signaalwoord
Slide 11 - Slide
Mijn zoon moet leren met geld om te gaan. Daarom geven we hem kledinggeld, waarvan hij zelf zijn kleren moet kopen. Van zijn opa en oma krijgt hij soms 'spaargeld'. Dat moet hij dus op zijn rekening zetten voor later.
Slide 12 - Open question
Hoewel hij arm is, leidt hij een heel gelukkig leven.
A
oorzakelijk verband
B
doel-middel verband
C
redengevend verband
D
tegenstellend verband
Slide 13 - Quiz
Om te beginnen vind ik dit boek erg vervelend om te lezen. Verder zou ik graag een ander thema willen kiezen.
A
opsommend verband
B
doel-middel verband
C
redengevend verband
D
tegenstellend verband
Slide 14 - Quiz
Als ik naar school ga, moet ik eerst met de metro, dan met de bus en vervolgens nog fietsen.
A
opsommend verband
B
doel-middel verband
C
chronologisch verband
D
tegenstellend verband
Slide 15 - Quiz
In Nederland zijn de snelwegen overvol. Hetzelfde zie je in alle Europese landen.
A
opsommend verband
B
vergelijkend verband
C
chronologisch verband
D
tegenstellend verband
Slide 16 - Quiz
Ik heb besloten om beter mijn best te gaan doen, omdat ik anders niet over ga.
A
oorzakelijk verband
B
vergelijkend verband
C
redengevend verband
D
tegenstellend verband
Slide 17 - Quiz
Hoewel An van kamperen houdt, gaat ze dit jaar niet mee naar de camping.
A
oorzakelijk verband
B
vergelijkend verband
C
redengevend verband
D
toegevend verband
Slide 18 - Quiz
Als je mij vijf euro geeft, dan wil ik je huiswerk wel maken.