Klas 2 H3 par 4 Vakken vullen en ander werk

Klas 2
H3 De winkel in
3.4 Vakken vullen en ander werk

1 / 35
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Klas 2
H3 De winkel in
3.4 Vakken vullen en ander werk

Slide 1 - Slide

Programma
  • Herhaling 3.3
  • Bespreken een aantal opgaven 3.3
  • Uitleg/maken 3.4
  • Overige opgaven maken 
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide

Hoofdstuk 3
3.3 Kijk op cijfers

Slide 3 - Slide

Doel 3.3
  • Ik kan de cijfers van  bedrijven met elkaar vergelijken. 
  • Ik kan de winstgevendheid en groei van bedrijven berekenen.
  • Ik kan een getal uitdrukken in procenten

Slide 4 - Slide

Herhaling 3.3
  • Grote bedrijven doen het niet altijd beter
  • Je kunt inkoopwaarde, brutowinst, etc. uitdrukken als percentage van de omzet
  • Je kunt dan zien of jouw bedrijf het beter of slechter doet dan andere bedrijven
  • Groei kun je ook uitdrukken in procenten
  • Je kunt groeipercentages vergelijken met andere bedrijven

Slide 5 - Slide

Voorbeeld
De omzet is €50.000, de nettowinst is €7.000. 
Druk de nettowinst uit als percentage van de omzet.


Slide 6 - Slide

Berekenen van groei
Als je de groei van de omzet in een bepaalde periode wilt weten in procenten dan zet je deze stappen:
  1. Bereken de groei van de omzet
  2. De oude omzet is 100%
  3. Verhoudingstabel groei % uitrekenen

Slide 7 - Slide

Joyce heeft een lampenwinkel. Haar omzet in november dit jaar is € 22.000. In dezelfde maand vorig jaar was dat € 20.000.
Wat is er veranderd aan de omzet?
A
De omzet is gestegen met € 22.000.
B
De omzet is gestegen met € 2.000.
C
De omzet is gedaald met € 2.000.
D
De omzet is gedaald met € 20.000.

Slide 8 - Quiz

Sabine heeft een nagelstudio. Haar omzet in mei dit jaar is € 2.500. In mei vorig jaar was dat € 2.900.
Met hoeveel procent is de omzet gedaald?
A
4%
B
13,8 %
C
16%
D
22,8%

Slide 9 - Quiz

Krijn heeft een bloemenwinkel. Zijn omzet was vorig jaar €250.000. Dit jaar stijgt zijn omzet met €50.000. Zijn omzet stijgt dit jaar met.
A
25%
B
20%
C
5%

Slide 10 - Quiz

Opgave 3
a Bedrijfskosten als percentage van de omzet
€77.000 / €220.000 = 0,35 --> 0,35 x 100% = 35%
b Netto winst als percentage van de omzet
....

Slide 11 - Slide

Opgave 3
a Bedrijfskosten als percentage van de omzet
€77.000 / €220.000 = 0,35 --> 0,35 x 100% = 35%
b Netto winst als percentage van de omzet
€55.000 / €220.000 = 0,25 --> 0,25 x 100% = 25%

Slide 12 - Slide

Opgave 4
a Met welk bedrag is haar maandomzet gestegen?
€22.000 - €20.000 = €2.000
b Met hoeveel procent is haar maandomzet gestegen
...

Slide 13 - Slide

Opgave 4
a Met welk bedrag is haar maandomzet gestegen?
€22.000 - €20.000 = €2.000
b Met hoeveel procent is haar maandomzet gestegen
€2.000 / €20.000 = 0,10 --> 0,10 x 100%  = 10% 

Slide 14 - Slide

Opgave 5
a Gemiddelde stijging is 8% van eetcafes, doet Joyce het beter of slechter dan gemiddeld?
Beter, ze heeft 10% stijging terwijl gemiddeld 8% is.
b Wat heeft het voor nut om groeipercentages te vergelijken?
....

Slide 15 - Slide

Paragraaf 3.4
Vakken vullen en ander werk

Slide 16 - Slide

Doel 3.4
  • Ik kan uitleggen wat arbeidsproductiviteit is.
  • Ik kan uitleggen wat arbeidsverdeling is.
  • Ik kan uitleggen waarom er arbeidsverdeling is.
  • Ik kan de arbeidsproductiviteit berekenen

Slide 17 - Slide

Vakkenvullen en ander werk
Doel: Je leert hoe medewerkers nog meer kunnen produceren in dezelfde tijd (arbeidsproductie)

Slide 18 - Slide

Ieder een eigen taak
  • In een bedrijf heeft iedereen een andere taak
  • We noemen dat arbeidsverdeling
  • Is iedereen goed in zijn/haar taak? Dan verloopt het werk goed en snel

Maken opgave 1

Slide 19 - Slide

vraag 1


A: vakkenvullen

B: leidinggevende

C: schoonmaker

D: magazijnmedewerker



E: administratief medewerker

F: inkoper

G: cassiére

H: bediende/ober


b: arbeidsverdeling

Slide 20 - Slide

De productie per arbeidsuur
  • Door een goede opleiding en door ervaring wordt je beter in je werk
  • Hoeveel je kunt maken in een uur/dag/week/jaar noemen we de arbeidsproductiviteit
  • Hoe beter de werknemer is, hoe hoger de arbeidsproductiviteit

Maken opgave 2

Slide 21 - Slide

vraag 2


a: Hugo is daar niet voor opgeleid en heeft geen ervaring.

b: arbeidsproductiviteit (productie per arbeidsuur).

Slide 22 - Slide

Stijging van de arbeidsproductiviteit
  • Bij een stijging produceer je meer in hetzelfde aantal uren
  • Of je produceert hetzelfde in minder uren
  • De arbeidsproductiviteit bereken je zo:
  • Productie / aantal uren

Maken opgave 3

Slide 23 - Slide

vraag 3

a. voor: 720 : 24 = 30 klanten per uur

 na: 720: 18 =40 klanten per uur


b. de productie stijgt


c. arbeidsuren dalen, minder uren nodig


Slide 24 - Slide

De bedrijfskosten dalen
  • Investeringen in apparatuur zijn goed voor de arbeidsproductiviteit
  • Minder mensen voor hetzelfde werk
  • Minder geld voor lonen --> bedrijfskosten lager

Maken opgave 4

Slide 25 - Slide

vraag 4


a. 24 x €23 = 552 euro

18 x €23 = 414 euro

besparing 552 - 414 = 138 euro


b. ze besparen elke dag 138 euro, hierdoor kunnen de verkoopprijzen omlaag

Slide 26 - Slide

Nieuwe apparatuur
  • Met nieuwe apparatuur verandert de manier van werken
  • Werk gaat sneller en lichter maar kan ook saaier worden
  • Kwaliteit van producten gaat vaak omhoog
Maken opgave 5

Slide 27 - Slide

Bedrijfskosten dalen
investeren in kapitaalgoederen/apparaten en hierdoor minder arbeid en lonen te hoeven betalen.

Slide 28 - Slide

aan de slag!
3.4 t/m 12 af

Slide 29 - Slide

vraag 11

a. 3 x 100 = 300 flessen per uur

b. 900 : 300 = 3 uur

c 9 x 100 = 900 flessen per uur

d. 1 uur

e. 3 - 1 = 2 uur extra tijd

f. Roel kan meer ander werk doen, en klanten kunnen ieder moment flessen inleveren

g: Roel kan in drie uur tijd meer doen, hij kan evenveel flessen innemen en 2 uur ander werk doen.

Slide 30 - Slide

Aan het werk
Maken opgave 5 t/m 9 (is ook huiswerk)

Slide 31 - Slide

Herhaling
  • Arbeidsverdeling --> verdelen van taken in een bedrijf
  • Arbeidsproductiviteit --> productie per uur/dag/week
  • Stijging van de arbeidsproductiviteit
  • Nieuwe apparatuur maakt werk makkelijker en sneller, vaak ook betere kwaliteit

Slide 32 - Slide

Doel 3.4
  • Ik kan uitleggen wat arbeidsproductiviteit is.
  • Ik kan uitleggen wat arbeidsverdeling is.
  • Ik kan uitleggen waarom er arbeidsverdeling is.
  • Ik kan de arbeidsproductiviteit berekenen

Slide 33 - Slide

Nabespreking
Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?

Slide 34 - Slide

Fijn weekend

Slide 35 - Slide