3.4 Vakken vullen en ander werk

Joyce heeft een lampenwinkel. Haar omzet in november dit jaar is € 22.000. In dezelfde maand vorig jaar was dat € 20.000.
Wat is er veranderd aan de omzet?
A
De omzet is gestegen met € 22.000.
B
De omzet is gestegen met € 2.000.
C
De omzet is gedaald met € 2.000.
D
De omzet is gedaald met € 20.000.
1 / 17
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Joyce heeft een lampenwinkel. Haar omzet in november dit jaar is € 22.000. In dezelfde maand vorig jaar was dat € 20.000.
Wat is er veranderd aan de omzet?
A
De omzet is gestegen met € 22.000.
B
De omzet is gestegen met € 2.000.
C
De omzet is gedaald met € 2.000.
D
De omzet is gedaald met € 20.000.

Slide 1 - Quiz

Sabine heeft een nagelstudio. Haar omzet in mei dit jaar is € 2.500. In mei vorig jaar was dat € 2.900.
Met hoeveel procent is de omzet gedaald?
A
4%
B
13,8 %
C
16%
D
22,8%

Slide 2 - Quiz

Krijn heeft een bloemenwinkel. Zijn omzet was vorig jaar €250.000. Dit jaar stijgt zijn omzet met €50.000. Zijn omzet stijgt dit jaar met.
A
25%
B
20%
C
5%

Slide 3 - Quiz

Vakkenvullen en ander werk
Doel: Je leert hoe medewerkers nog meer kunnen produceren in dezelfde tijd (arbeidsproductie)

Slide 4 - Slide

Ieder zijn eigen taak
arbeidsverdeling: werk verdelen over verschillende personen.
Als iedereen geschikt is verloopt het werk snel en goed.

Slide 5 - Slide

vraag 1


A: vakkenvullen

B: leidinggevende

C: schoonmaker

D: magazijnmedewerker



E: administratief medewerker

F: inkoper

G: cassiére

H: bediende/ober


b: arbeidsverdeling

Slide 6 - Slide

productie per arbeidsuur
arbeidsproductiviteit: gemiddelde productie per uur hoog.

succesfactoren: opleiding en ervaring.

Slide 7 - Slide

vraag 2


a: Hugo is daar niet voor opgeleid en heeft geen ervaring.

b: arbeidsproductiviteit (productie per arbeidsuur).

Slide 8 - Slide

Arbeidsproductiviteit stijgt
evenveel produceren in minder uren

Slide 9 - Slide

vraag 3

a. voor: 720 : 24 = 30 klanten per uur

 na: 720: 18 =40 klanten per uur


b. de productie stijgt


c. arbeidsuren dalen, minder uren nodig


Slide 10 - Slide

Bedrijfskosten dalen
investeren in kapitaalgoederen/apparaten en hierdoor minder arbeid en lonen te hoeven betalen.

Slide 11 - Slide

vraag 4


a. 24 x €23 = 552 euro

18 x €23 = 414 euro

besparing 552 - 414 = 138 euro


b. ze besparen elke dag 138 euro, hierdoor kunnen de verkoopprijzen omlaag

Slide 12 - Slide

nieuwe apparatuur
negatief: werk wordt eentoniger en saaier

positief: werk gemakkelijker en lichter, kwaliteit van producten en service verbeterd.

Slide 13 - Slide

aan de slag!
3.4 t/m 12 af

Slide 14 - Slide

Programma

- video rekenen met procenten

- oefen SO H3.1 t/m 3.4

Student socrative, roomnr: juffemke

- afmaken rekentrainer t/m 3.4 blz. 94-95

- nakijken t/m 3.4


Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

vraag 11

a. 3 x 100 = 300 flessen per uur

b. 900 : 300 = 3 uur

c 9 x 100 = 900 flessen per uur

d. 1 uur

e. 3 - 1 = 2 uur extra tijd

f. Roel kan meer ander werk doen, en klanten kunnen ieder moment flessen inleveren

g: Roel kan in drie uur tijd meer doen, hij kan evenveel flessen innemen en 2 uur ander werk doen.

Slide 17 - Slide