Naamvallen basis

om te beginnen:
wat weet je over naamvallen?
1 / 37
next
Slide 1: Mind map
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

om te beginnen:
wat weet je over naamvallen?

Slide 1 - Mind map

Zet de naamvallen in de juiste volgorde onder elkaar
NOMINATIVUS
GENITIVUS
DATIVUS
ACCUSATIVUS
ABLATIVUS

Slide 2 - Drag question

Het Latijn gebruikt verschillende naamvallen om aan te geven welke functie een woord in een zin heeft. Verbind elke onderstaande functie met de bijbehorende naamval.
Nominativus
Dativus
Accusativus
Ablativus
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Naamwoordelijk deel v.h. gezegde
Bijwoordelijke bepaling

Slide 3 - Drag question

Naamvallen
Herhalen van de functies
I.c.m. woordjes van les 1-3

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Welke woord in welke vorm past als onderwerp in de volgende zin?
........................ timent.
A
aqua
B
pueros
C
feminarum
D
reges

Slide 6 - Quiz

Welke vorm past in de volgende zin?

Romulus nunc ......... est.
A
regem
B
rex
C
filios
D
filium

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Wat is NIET een genitivus-vorm?
A
servo
B
feminae
C
donorum
D
regis

Slide 9 - Quiz

Vertaal de volgende zin:
Mandatum regis est pueros necare.

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Slide

Wat is NIET een dativus-vorm?
A
feminis
B
servo
C
regis
D
nomini

Slide 12 - Quiz

Vertaal de volgende zin:

Mater Marco favet.

Slide 13 - Open question

Vertaal de volgende zin:
Fratres aquam populo dant.

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Wat is de accusativus van servus?

Slide 17 - Open question

Wat is de accusativus van femina?

Slide 18 - Open question

Wat is de accusativus van nomen?

Slide 19 - Open question

Kies het juiste woord voor de volgende zin:
Dei ................. non bibunt.
A
greges
B
aquae
C
aquam
D
gregis

Slide 20 - Quiz

Vertaal de volgende zin:

Uxor filios protegit.

Slide 21 - Open question

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Wat is NIET een ablativus-vorm?
A
nomine
B
regibus
C
servi
D
femina

Slide 24 - Quiz

Vertaal de volgende zin:

Romulus gladio fratrem necat.

Slide 25 - Open question

Verbind elke onderstaande voorzetsel met de bijbehorende naamval.
Nominativus
Dativus
Accusativus
Ablativus
Genitivus
Met
Aan
Door
Van
In
Op
Voor
Tegen

Slide 26 - Drag question

Welke uitgang hoort bij welke naamval?
nom. ev.
acc. ev.
nom. mv.
acc. mv.
reges
regem
reges
rex

Slide 27 - Drag question

Zet deze  enkelvoudsvormen in de juiste volgorde. In 1 hokje staan 2 vormen in dezelfde naamval.
rosa - dominus
rosae - domino
rosam -dominum
rosae - domini
rosa - domino

Slide 28 - Drag question

In welke naamval staat het woord? Sleep naar het juiste vak. Er kunnen meer woorden in 1 vak komen, of juist helemaal geen!
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
servos
regum
deus
patribus
feminam

Slide 29 - Drag question

Welke uitgang hoort bij welke naamval?
nom. ev.
acc. ev.
nom. mv.
acc. mv.
feminae
feminam
femina
feminas

Slide 30 - Drag question

Welke uitgang hoort bij welke naamval?
nom. ev.
acc. ev.
nom. mv.
acc. mv.
servum
servos
servi
servus

Slide 31 - Drag question

Wat hebben we nu geoefend?
- naamvallen koppelen aan de juiste functie

- naamvallen koppelen aan de juiste vorm

Slide 32 - Slide

Wat moet er nog?
Naamvallen koppelen aan de juiste manier van strepen 
nom1 = onderwerp
_gen = bijv.bep.
dat3 = meew.vw.
acc2 = lijd.vw.
(abl) = bijw.bep.

Slide 33 - Slide

Verbind elke onderstaande voorzetsel met de bijbehorende naamval.
Nominativus
Dativus
Accusativus
Ablativus
Genitivus
_
1
2-dat
(....)
3
2

Slide 34 - Drag question

Hoe streep je
Rex servum vocat.
A
1 2 ______
B
____ 1 2
C
2 1 ______
D
____ 2 1

Slide 35 - Quiz

Hoe streep je
Ad flumen?
A
(ad) flumen2
B
(ad flumen)
C
ad flumen1
D
kan je niet weten omdat het niet in een zin staat

Slide 36 - Quiz

Hoe streep je
clamare?
A
onderstreept
B
clamare1
C
dubbel onderstreept
D
kan je niet weten omdat het niet in een zin staat

Slide 37 - Quiz