Voegwoorden zijn woorden die zinnen met elkaar verbinden, zoals:
en, maar, want, dat, omdat etc.
Voorbeelden:
Logeren vind ik leuk, maar niet bij mijn tante.
Ze gaat naar het feest, hoewel ze niet is uitgenodigd.
Ik drink koffie, want daar blijf ik wakker van.
Ik ga naar de film, omdat ik daar zin in heb.