HIN 1BKA - les 1 Fictie en nakijken oefentoets Werkwoordspelling

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1-4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands

Slide 1 - Slide

Dagopening

Slide 2 - Slide

Fijn dat je er bent!
We gaan vandaag beginnen met het onderdeel Fictie. Pak je boek voor op blz 60,  je pen en je schrift. 

 Log in op deze LessonUp. 


timer
3:00

Slide 3 - Slide

  • Welkom
  • Herhaling toetsweek
  • Uitleg fictie en non-fictie
  • Aan de slag  
  • Zelf oefentoets nakijken 
  • Vragen stellen 

Slide 4 - Slide

Mededelingen
1.  Over een paar weken staat er een toetsweek op het programma, dit keer voor alle klassen. De toetsweek begint op donderdag 27 juni en duurt t/m dinsdag 2 juli. Op woensdag 3 juli zal er een inhaaldag zijn.





Slide 5 - Slide

Indeling 1BKA
donderdag 27/06:  
1e uur: toets Engels
2e uur: toets M & M  
vrijdag 28/06:
1e uur: toets Wiskunde
maandag 01/07 opdracht 1e uur: toets Nederlands 
2e uur: Biologie
dinsdag 02/07 1e uur: Rekenen
woensdag 03/07: 
inhalen gemiste toetsen 






Slide 6 - Slide

Toets Nederlands 
Je krijgt een toets over cursus 3: fictie, non-fictie, personage  smaak en gedichten . Hiervoor moet je de theorie leren en opdrachten over fictie kunnen maken. 
Vandaag beginnen we met de lesstof hierover. 

Slide 7 - Slide

Fictie en non-fictie

Slide 8 - Slide

Wat is fictie en wat is non-fictie?
  • Fictie = teksten en beelden over gebeurtenissen en/of mensen die verzonnen zijn.

  • Non-fictie = teksten en beelden over de werkelijkheid, met feiten over echte mensen en gebeurtenissen, niet verzonnen en controleerbaar.

Slide 9 - Slide

Waar denk je aan bij fictie?

Slide 10 - Mind map

Waar denk je aan bij non-fictie?

Slide 11 - Mind map

1

Slide 12 - Video

00:45
De trailer gaat over het boek 'Roomservice' is dat:
A
fictie
B
non-fictie

Slide 13 - Quiz

1

Slide 14 - Video

00:38
Dit fragment was?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 15 - Quiz

De meeste artikelen in kranten zijn:
A
fictie
B
non-fictie

Slide 16 - Quiz

1

Slide 17 - Video

00:31
Oorlogswinter (het boek of de film) is:
A
fictie
B
non-fictie

Slide 18 - Quiz

De teksten in je biologieboek zijn
A
fictie
B
non-fictie

Slide 19 - Quiz

Het laatste boek dat je gelezen hebt is:
A
fictie
B
non-fictie

Slide 20 - Quiz

In cursus 3: Fictie
Vandaag beginnen wij in cursus 3: Fictie.
Paragraaf 1: Fictie en non-fictie

Slide 21 - Slide

Je leest in stilte een verhaal 
B: Verhaal: 'De regel van drie' (tekst 1 en 2, blz 61)'
K: Verhaal: 'Broergeheim' (tekst 1 en 2, blz 61)'

B: blz. 60/61
K: blz. 60/61
Zie je een onbekend woord in de tekst?
Onderstreep of markeer dit!
timer
7:00

Slide 22 - Slide

Zelfstandig werken
Je maakt opdrachten 1 + 2 van cursus 3 Fictie.
Je werkt in je lesboek + schrift of je werkt online: Magister/leermiddelen/Nederlands.
$1 'Fictie en non-fictie'. (boek blz. 60/61)


timer
10:00

Slide 23 - Slide

Heb je nog                      vragen?

Slide 24 - Slide

Zelf oefentoets nakijken
Je krijgt het antwoordblad en kijkt zelf je oefentoets na. Lever je nagekeken oefentoets met je behaalde punten bij mij in. 

Slide 25 - Slide

Heb je nog                      vragen?

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Link

Huiswerk (vrijdag/Magister)
Je maakt opdrachten 1 + 2 van cursus 3 Fictie.

$1 'Fictie en non-fictie'. (boek blz. 60-61)



Slide 28 - Slide

Heb je nog                      vragen?

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Onregelmatige werkwoorden
De meeste werkwoorden worden volgens de regels in de vorige sheet vervoegd. Er zijn ook zwakke werkwoorden, die in de verleden tijd van klank veranderen. 

Bij sommige werkwoorden gelden zelfs de regels die voor de tegenwoordige tijd gelden niet; dit zijn onregelmatige werkwoorden: 
zijn, hebben, willen, kunnen en zullen

Slide 31 - Slide

Wat zijn voorbeelden van onregelmatige werkwoorden in het Nederlands?
A
zijn, hebben, willen, kunnen, zullen
B
lopen, rennen, fietsen, zwemmen

Slide 32 - Quiz