2x BME - Les 1 Grammatica zinsontleding

1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Het programma
- Grammatica uitleg
- Zelfstandig werken
- En hoe werkt het nu bij deze zin? 

Slide 2 - Slide

Doel van de les
Je leert over waarom een taal grammatica nodig heeft.
Je ontdekt wat je nog weet van grammatica.

Slide 3 - Slide

Grammatica
Elk volk heeft een taal: 6000 talen op de wereld!
Elke taal heeft woorden, maar er is meer nodig voor communicatie, alleen woorden zijn niet genoeg.

tafel – ik – bord – spaghetti – at – snel – eenmaal – aan – het – leeg

Eenmaal aan tafel at ik het bord spaghetti snel leeg.

Slide 4 - Slide

Grammatica
Grammatica gaat over twee dingen:

1. Woordsoorten: wat is de functie van een woord en wat kan je er allemaal mee.

2. Zinsdelen: wat is de functie van een woordgroep en hoe staat deze in een zin.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Vaste volgorde van ontleden
1. PV
2. Strepen zetten
3. WWG of NWG
4. OW
5. LV
6. MV
7. Bijw.bep.

Slide 7 - Slide

Zinsdelen
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.


Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is 1 zinsdeel.

Slide 8 - Slide

De pv (persoonsvorm)

Altijd een werkwoord!

Komt meestal vooraan te staan in een vraagzin. MAAR................





Slide 9 - Slide

Let op!
Waar ga jij naar toe?
Wat doe jij daar?
Waarom ben jij niet op school? 

De vraagzin werkt niet altijd... 
Gebruik daarom liever: De tijdsproef of de getalsproef

Slide 10 - Slide

werkwoordelijk gezegde 
Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?

persoonsvorm+ alle werkwoorden in de zin

Slide 11 - Slide

onderwerp 
Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden?

Wie/wat + werkwoordelijk gezegde

Slide 12 - Slide

lijdend voorwerp
Welke vraag stel je op het lijdend voorwerp te vinden?

Wat / wie + wwg + o

Slide 13 - Slide

meewerkend voorwerp
Welke vraag stel je om het mv te vinden?

Aan wie / voor wie+ wwg + o + lv

Slide 14 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. Alles wat je overhoudt, noem je een bijwoordelijke bepaling.

Slide 15 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
Let op
Niet in alle zinnen komt een bijwoordelijke bepaling voor, maar een zin kan ook meerdere bijwoordelijke bepalingen bevatten!

Slide 16 - Slide

Welke vraag(en) stel je ook alweer om de bijwoordelijke bepaling te bepalen?
  • waar= bijwoordelijke bepaling van plaats
  • wanneer= bijwoordelijke bepaling van tijd
  • hoe = bijwoordelijke bepaling van reden

Slide 17 - Slide

Zelfstandig werken
Wat? Blok 1 opdracht 1 (blz 18)
Hoe? In je schrift, zachtjes overleggen mag
Hulp? Steek je hand op
Tijd? 20 minuten.
Klaar? Lees het gele blok op blz 20, maak opdracht 4.
timer
20:00

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Ga eens staan.
We hebben hier iemand nodig die het uitvoert.

Slide 20 - Slide

Ga eens lezen.
We hebben iemand nodig die het lezen uitvoert.
We hebben iets nodig dat het lezen ondergaat.

Slide 21 - Slide

Ga eens geven.
We hebben iemand nodig die het geven uitvoert.
We hebben iets nodig dat het geven ondergaat.
We hebben iemand nodig die meehelpt aan de handeling.

Slide 22 - Slide

Rollen werkwoord
- Een werkwoord deelt rollen uit.

Lachen >> iemand lacht
Het werkwoord deelt een rol uit aan iemand die de handeling uitvoert.

Slide 23 - Slide

Rollen werkwoord

Schoppen >> Iemand schopt iemand/iets
Dit werkwoord deelt de rol uit aan iemand die de handeling uitvoert en iemand/iets die de handeling ondergaat.

Slide 24 - Slide

Rollen werkwoord

Overhandigen >> Iemand overhandigt iemand iets
Dit werkwoord deelt de rol uit aan iemand die de handeling uitvoert, ondergaat en die ontvangt.

Slide 25 - Slide

Valentiemethode
Welke rollen heeft een werkwoord bij zich?

Iemand (O) lacht.
Iemand (O) schopt iemand/iets (LV)
Iemand (O) overhandigt iemand (MV) iets (LV)

Slide 26 - Slide

Valentiemethode
Iemand geeft iemand iets

Rosa geeft mij de tekening
Rosa = onderwerp
Mij = meewerkend voorwerp
Tekening = lijdend voorwerp

Slide 27 - Slide

Valentiemethode
Welke valenties hebben de volgende werkwoorden:
- zweven
- opruimen
- schenken

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide