31/3

PAST SIMPLE
Verleden tijd
1 / 27
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

PAST SIMPLE
Verleden tijd

Slide 1 - Slide

Past simple


Negations and questions

Ontkennende & vragende zinnen maken  

Slide 2 - Slide

Past simple = verleden tijd
Je gebruikt de past simple als je het hebt over een gebeurtenis in het verleden. 
Vaak staat in de zin LADY = Last/ Ago/ Date /Yesterday

Je plakt -(e)d achter het  regelmatige werkwoord om het in de past simple te zetten.

Slide 3 - Slide

Past simple = verleden tijd
They climbed that mountain in 1987.
We visited the zoo last Friday.                      
He stopped to take a picture.                       
The monkey tried to steal my necklace.

Slide 4 - Slide

Past simple = onregelmatig
LET OP: Sommige werkwoorden zijn onregelmatig. De verleden tijd is dan ook onregelmatig, en dat moet je leren!! Die vind je op p215, 2e rijtje! 

Voorbeelden:
be = were/was
go = went
buy = bought

Slide 5 - Slide

Past simple = questions
1. Als de werkwoorden be (was/were), would en could in de zin staan, zet je die aan het begin van de zin om een vraag te maken.

Your friend was glad to see me -->  
Was your friend glad to see me?

Slide 6 - Slide

Past simple = questions
2. Bij andere werkwoorden heb je het hulpwerkwoord to do nodig. Daarna verander je het werkwoord in het hele werkwoord!
regel: DID .... (onderwerp).....HELE WERKWOORD (- ed of rijtje 1)

I jumped far enough --> Did I jump far enough?

Slide 7 - Slide

Maak van deze zin een correcte vraag:
You walked to school.

Slide 8 - Open question

Maak van deze zin een correcte vraag:
Tim went to the store.

Slide 9 - Open question

Maak van deze zin een correcte vraag:
My parents were late.

Slide 10 - Open question

Maak van deze zin een correcte vraag:
Casper sang beautifully.

Slide 11 - Open question

Vorm een vraag:
I grabbed my books.

Slide 12 - Open question

Past simple = ontkenningen
1. Als de werkwoorden to be (was/were), would en could in de zin staan, zet je not of n't achter het werkwoord

Your friend was glad to see me --> Your friend wasn't glad to see me

Slide 13 - Slide

Past simple = ontkenningen
2. Bij andere werkwoorden voeg je to do + not (did not / didn't) toe aan de zin. Het hoofdwerkwoord verandert in het hele werkwoord! 

Regel: DIDN'T of DID NOT + HELE WERKWOORD ( -ed of rijtje 1)

I jumped far enough --> I didn't jump far enough

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Maak een ontkennende zin:
You were at the game yesterday.

Slide 16 - Open question

Maak deze zin ontkennend:
He caught the ball.

Slide 17 - Open question

Maak deze zin ontkennend:
We saw the film.

Slide 18 - Open question

He could believe we won.

Slide 19 - Open question

I went to school last week.
Welke ontkennende zin is juist?
A
I didn't went to school last week.
B
I didn't go to school last week.
C
I don't went to school last week.
D
I don't go to school last week.

Slide 20 - Quiz

I was wrong about you.
Welke vragende zin is juist?
A
I was wrong about you?
B
Were I wrong about you?
C
Was I wrong about you?

Slide 21 - Quiz

You were on time for the show.
Welke vragende zin is juist?
A
You weren't on time for the show?
B
Weren't you on time for the show?
C
You were on time for the show?
D
Were you on time for the show?

Slide 22 - Quiz

..... Sylvia... (to be) at her job yesterday?
A
Did be
B
Was
C
Were

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Link

Slide 25 - Link

Slide 26 - Link

Slide 27 - Slide