Lees de vragen goed en check voordat je de toets inlevert of je alle vragen gemaakt hebt. Typ duidelijk a., b. en c. als je meerdere antwoorden moet geven bij een vraag.
Succes! Sluit de toets af door op het kruisje te klikken en daarna op afsluiten.
This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
havo/vwo 1
REP H3: Gambia
Lees de vragen goed en check voordat je de toets inlevert of je alle vragen gemaakt hebt. Typ duidelijk a., b. en c. als je meerdere antwoorden moet geven bij een vraag.
Succes! Sluit de toets af door op het kruisje te klikken en daarna op afsluiten.
Slide 1 - Slide
Noem het begrip dat hoort bij deze beschrijving:
Het verbouwen van één product.
Slide 2 - Open question
Noteer twee kenmerken van het klimaat van Gambia.
Slide 3 - Open question
Wat betekent de afkorting BNP?
Slide 4 - Open question
Het bnp is een gemiddelde dat geldt voor het hele land. Geef twee redenen waarom er grote verschillen in het bnp kunnen zijn binnen een land.
Slide 5 - Open question
Welke zinnen zijn juist? A Landen met een laag inkomen hebben ook een laag analfabetismecijfer B Landen met een laag inkomen hebben een lage artsendichtheid C De Harmattan brengt droge, stoffige lucht uit het Noordwesten D De westkust van Afrika werd vroeger de slavenkust genoemd
A
B-C-D
B
B-D
C
A-B-C-D
D
A-B
Slide 6 - Quiz
Sleep het getal steeds naar de goede stelling!.
1. In Nederland is de artsendichtheid hoog / laag.
2. In Gambia ligt de zuigelingensterfte lager / hoger dan in Nederland.
3. Nederland heeft een laag / hoog analfabetismecijfer.
4. Gambia heeft een hoog / laag ontwikkelingspeil vergeleken met Nederland.
Beoordeel de stellingen.
Hoog
Laag
Hoger
Lager
Hoog
Laag
Hoog
Laag
1
2
3
4
Slide 7 - Drag question
Noem het begrip dat hoort bij deze beschrijving:
Steun die arme landen krijgen om de levensomstandigheden te verbeteren.
Slide 8 - Open question
In Gambia is het altijd lekker warm. Waarom komen toeristen vooral in de winter naar Gambia?
Slide 9 - Open question
Directe werkgelegenheid
Indirecte werkgelegenheid
kamermeisje hotel
bakker
architect die een hotel ontwerpt
Slide 10 - Drag question
Een voorbeeld van structurele hulp is:
A
Voedsel sturen
B
Medicijnen sturen
C
Scholen bouwen
D
Eén groot geldbedrag geven
Slide 11 - Quiz
Formele sector ( = normale dienstensector)
Informele sector
Sleep de woorden naar het juist sector:
Informele sector
Auto's wassen
Minister
Automonteur
Oppassen
Rommelmarkt verkopen
Onderwijzer
Slide 12 - Drag question
Een land heeft 100.000 inwoners. Het geboortecijfer is: 8‰ Hoeveel kinderen zijn er levend geboren?
A
8
B
80
C
800
D
8000
Slide 13 - Quiz
In welke sector is een leraar werkzaam?
A
Primaire sector
B
Secondaire sector
C
Tertiaire sector
Slide 14 - Quiz
a Hoe kun je zien dat cirkel B bij een arm land hoort? b Hoe kun je zien dat cirkel C bij een rijk land hoort?
1= landbouw, 2 = industrie, 3 = diensten
Slide 15 - Open question
Maak de juist combinaties door te slepen.
In een land zijn veel mensen die niet kunnen lezen en schrijven.
Hongersnoden dreigen en er is weinig veilig drinkwater.
Het aantal inentingen dat wordt gegeven aan jonge kinderen, ligt erg laag.
Veel mensen hebben thuis toegang tot schoon drinkwater en riolering.
Onderwijs
Voedsel
Huisvesting
Gezondheidszorg
Slide 16 - Drag question
Arbeidsmigratie kan ook leiden tot een braindrain. Hoe dan?
A
Goed opgeleide mensen gaan werken in het buitenland
B
Goed opgeleide mensen komen naar jouw land
C
Mensen die ergens anders hebben gestudeerd keren terug.
D
Goed geschoold personeel gaat dáár werken waar het werk is.
Slide 17 - Quiz
Geef de betekenis van het begrip: massatoerisme.
Slide 18 - Open question
Geef de betekenis van het begrip: sterftecijfer
Slide 19 - Open question
Geef de betekenis van het begrip: kunstmatige grens