Sentence structures (1 verb)
1: Subject-Werkwoord-Tijd-Object-Plaats.
2: Werkwoord-Subject-Tijd -Object-Plaats?
3: Vraagwoord-Werkwoord-Subject-(Tijd)-Object-Plaats?
4: Plaats-Werkwoord-Subject-Tijd- Object.
5: Tijd-Werkwoord-Subject-Object-Plaats.
6: Object-Werkwoord-Subject-Tijd-Plaats.
When the perfect tense is used in a sentence, the perfect tense is the last word in the sentence.